Afgelopen zondag overleed voormalig OOR-hoofdredacteur Paul Evers, 72 jaar oud. In alle opzichten een Grote Naam in de geschiedenis van ons blad. Via persoonlijke bijdragen van (hoofd)redacteuren en medewerkers die door de jaren heen met hem samenwerkten, halen we herinneringen op.
Openingsfoto Anton Corbijn (Paul Evers met Ian Dury, Amsterdam, 1979)
Jan-Maarten de Winter
bij OOR van 1974-1990
Na een moeizame start begon Muziekkrant OOR in de jaren zeventig spectaculair te groeien. Meer abonnees, losse verkoop, een uitpuilende advertentieportefeuille. De gevolgconsequentie voor de redactie was: meer pagina’s in het tweewekelijkse nummer, allerhande specials, de eerste boekuitgaven. Als rookie-hoofdredacteur zonder journalistieke achtergrond was ik – samen met het ‘zittende colofon’ – derhalve naarstig op zoek naar nieuwe medewerkers. Daarbij keek iedereen vooral in eigen kring. Ik kende Paul Evers al een paar jaar als een gepassioneerd muziekliefhebber. Op feestjes en tijdens vakanties ontpopte hij zich bovendien als een niet onverdienstelijk vertolker (gitaar en zang) van Humblebums (Gerry Rafferty)- en Incredible String Band-songs. Maar doorslaggevend was het feit dat hij de School voor Journalistiek in Utrecht zojuist had doorlopen. Hij hoorde tot de eerste, legendarische lichting die de School proefondervindelijk had afgeleverd. Paul kon schrijven én had het juiste gevoel voor het relatief nieuwe vak van popjournalist. Hij droeg, nadat hij gevraagd werd toe te treden tot de OOR-Gideonsbende, een eindeloze reeks interviews, recensies en overzichtsartikelen bij aan de Muziekkrant. En hij trad snel toe tot de redactie, waarin hij – door de jaren en voor een relatief ‘jong blad’ onvermijdelijke perikelen heen – altijd een sleutelrol vervulde. Creatief, bevlogen. Dat hij uiteindelijk in 1990 mijn opvolger zou worden, was niet meer dan logisch en terecht.
Paul Evers als stralend middelpunt van de redactie, 1997. Foto Roy Tee
Mark van Schaick
bij OOR van 1984-2004
Paul is overleden – wat een klotebericht. Ja, ik wil wat schrijven, want ik heb twintig jaar voor, naast en met hem gewerkt. Erg veel herinneringen, OOR in ups & downs, maar muziek boven alles. ‘Gaat het góed met je?’ was steevast Pauls openingsvraag, als ik hem tegenkwam in de jaren nadat we allebei bij OOR waren vertrokken. Op North Sea Jazz bijvoorbeeld, waar hij als hoofdredacteur van Jazzism beroepsmatig aanwezig was. Maar waar hij ook en vooral dagenlang van muziek genoot. En dan meteen nieuwe muziek tippen, of ik die en die al had gehoord.
Ik bladerde gisteravond door oude OORs en bleef hangen bij zijn reportages over het Festival of Fools, over zwarte muziek in Nederland, over Marvin Gaye in Oostende. Al die recensies, al die grote namen uit de jaren tachtig. Paul was de man van de interviews die altijd méér waren. Boeiende gesprekken sleepte hij uit de saaiste hotelkamers; als een sneltekenaar schetste hij de geïnterviewde én de situatie waarin een gesprek plaatsvond. Ik was nog maar net OOR-medewerker toen Paul de muziekfreaksrubriek Vuurvreters begon.
Achteraf typerend voor zijn brede smaak en zijn journalistieke aanpak. De man die als eerste van OOR U2 had gesproken, die Ian Curtis had geïnterviewd en dat waanzinnige lange verhaal met Herman Brood had geschreven, ging korte stukjes maken over onbekende mensen met een bijzondere liefde voor muziek. ‘Ik ging nogal breed, ja’, zei Paul in het interview in OOR 4 van mei 2011, de jubileumeditie ter ere van 40 jaar OOR. ‘Dat had ik in m’n jeugd al: ik vond The Beatles even opwindend als Otis Redding. Jazzdingen pikte ik ook al vroeg op.’ Daar kon ik mij helemaal in vinden – Paul was net als ik groot fan van Todd Rundgren – en dat gold dus ook voor de meeste van mijn OOR-collega’s; Paul vond bij iedere medewerker een aanknopingspunt.
De laatste jaren dat ik voor OOR werkte, als eindredacteur en uiteindelijk hoofdredacteur, toen Paul doorschoof naar de uitgeversstoel, waren niet de makkelijkste. Niet voor de redactie, hoe goed het team ook was, maar zeker ook niet voor Paul. Ik denk dat hij in die tijd een innerlijke rust kende waar ik alleen maar jaloers op kon zijn. Dertien jaar scheelden we en echt leren kennen heb ik Paul niet, maar ik weet wel dat hij terecht trots was op zijn drummende zoon Bow. Hij zal in diens nieuwsgierigheid en honger naar nieuwe muziek iets hebben herkend dat hem zelf een leven lang heeft gedreven.
Paul Evers en Jango Edwards, Vondelpark, 1977. Foto Anton Corbijn
Anton Corbijn
bij OOR van 1974, met tussenpozen
Paul was een journalist die graag dichtbij de artiesten wilde zijn, om zodoende een meer persoonlijk verhaal te schrijven. Ik heb in de jaren zeventig vele verhalen met hem samen gedaan, zoals Herman Brood, Ian Dury, Jango Edwards… Maar wat mij het meest bijstaat is dat toen ik tijdens Noorderslag 2001 publiekelijk kritiek op OOR had, en hij in de zaal bleek te zitten, hij mij uitdaagde het beter te doen en mij voor de kerst-OOR van 2001 als ‘baas’ installeerde. Dat was een enorme uitdaging, super intens natuurlijk, want ik wilde iets neerzetten. Het is een periode waar ik met veel plezier op terugkijk en hem enorm dankbaar voor ben.Â
Paul Evers, geportretteerd voor de 40 Jaar OOR-editie in 2011. Foto Titia Hahne
Erik van den Berg
bij OOR van 1984-nu
Mag ik zeggen dat ik mijn carrière als popjournalist te danken heb aan Paul Evers? Ja, dat mag ik zeggen. Het moment dat ’t bij mij serious business werd, eindelijk ‘voor het echie’, valt ongeveer samen met het moment dat Paul hoofdredacteur werd. Het klinkt veel te koket, ik weet ’t, maar Paul geloofde in mij. In de jaren ervoor, grofweg de tweede helft van de jaren tachtig, rommelde ik voor m’n gevoel maar wat aan. Sprokkel- en kruimelwerk, nu en dan een interview of reportage. Vaste baan ernaast en zelfs nog een tijdlang een ander muziekblaadje. Maar toen Paul eenmaal aan het roer stond, kon ik die nevenactiviteiten wel vergeten. Ik moest aan de bak. Nee, wÃlde aan de bak. Veel en vaak. En Paul faciliteerde dat optimaal. Goddank. In de jaren vóór en na Paul heb ik bij OOR niemand meegemaakt met een vergelijkbare drive en energie – een schijnbaar onuitputtelijk enthousiasme waarin je meedogenloos werd meegezogen. En je ging er maar wat graag in mee. Paul leerde me hoe ‘hart voor het blad’ eruitzag; onvoorwaardelijke liefde voor je ‘kindje’.
Bij Paul kwam het overigens ook neer op: snel schakelen. Ideeën ontwikkelen, juiste mensen erbij zoeken, concreet plannetje smeden en gáán. Alles aan Paul ademde snelheid en efficiëntie. Geen tijd te verliezen. Je zag het al aan zijn loopje: bijna dribbelend, korte pasjes, het bovenlichaam iets naar voren gebogen – alsof zijn benen zijn hoofd maar nauwelijks konden bijhouden. En in het digitale tijdperk spraken zijn e-mails boekdelen: korte zinnetjes, staccato, soms niet meer dan wat letters of halve woorden (zonder klinkers). Geheimtaal voor elke buitenstaander, maar wij wisten precies wat ie bedoelde.
Gek genoeg leerde ik Paul pas écht een beetje kennen toen ik ’m in 2011, voor het 40 Jaar OOR-jubileumnummer, uitgebreid interviewde. In elk geval werd me duidelijk waar zijn fanatisme vandaan kwam. Dat zat al in de schets die hij van z’n beginjaren bij (toen nog Muziekkrant) OOR gaf: ‘Ik wist van veel dingen wel wat en waar ik niks van wist, daar verdiepte ik me ijverig in. Wat dat betreft had ik al meteen een heel duidelijke journalistieke insteek.’ Nieuwsgierigheid dus, plus de overtuiging dat hij moest wegblijven van het fanboy-idioom. Geen gedweep, geen al te persoonlijke terzijdes, vooral fly on the wall blijven. Registreren. Het ging niet om Paul Evers, het ging om de artiest. ‘Ik zag mezelf echt als tussenpersoon, als doorgeefluik. Ik schreef ook zelden in de ik-vorm. Ik vond ’t belangrijk dat de artiest naar voren kwam en stelde mezelf in dienst van het verhaal.’
Daarnaast zocht hij altijd méér dan alleen het interview. ‘Iemands woorden zeggen wel wat, maar de manier waarop iemand zit, of het schilderij dat achter ’m hangt, de locatie, hoe hij opstaat – het zijn allemaal bewegingen en plaatsingen die iets toevoegen aan de karakterisering van een persoon. En ik geloof dat ik dát wel altijd heb laten meespelen. Ik ben ook niet voor niets veel reportages gaan doen. Als ik iemand had geïnterviewd, probeerde ik diegene ook altijd nog even voor of na een optreden te spreken. Het liefst ging ik ook met bands mee. In de bus, op reis. Ik was bloedfanatiek. Ik heb voor hotelkamers gelegen, bij wijze van spreken, omdat ik vond dat dat op die manier moest. Omdat ik wist dat zo het beste resultaat naar boven kwam. En dat wás ook vaak zo. De verhalen werden veel levendiger. Face to face-interviews heb ik altijd een beetje moeizaam gevonden.’
En nu is hij dood, een van de Grote Namen in de inmiddels bijna 52-jarige OOR-geschiedenis voor wie we eerbiedig beginkapitalen reserveren. De man die OOR over hoge pieken en door (soms) diepe dalen loodste, maar daarbij altijd kon vertrouwen op zijn kern, zijn diepste wezen: zijn optimisme, zijn bevlogenheid, zijn energie. En, op het allerlaatst, zijn veerkracht. Tot ook dat niet meer hielp. Hij wérd al gemist en nu nog erger. Paul, bedankt voor alles.
Typex
bij OOR van 1994-nu
Tom Engelshoven
bij OOR van 1984-nu
Verdriet bij de dood van een strijdmakker. Als popjournalist was Paul Evers van het slag ‘eropaf, nieuwsgierig, onbevangen, energiek, daadkrachtig’. Met deze instelling werd hij de eerste OOR-medewerker die tegenover een aantal van mijn favorieten zat en daarover rapporteerde: Alex Chilton, Television, Joy Division en The Feelies. In de jaren daarna stonden Paul en ik vaak – een werkleven lang, vanaf midden jaren tachtig – schouder aan schouder, net als vele anderen met een strijdbaar OOR-hart, op dezelfde barricade. We maakten samen een mooi tweeluik, een reconstructie over (Jimi) Hendrix in Holland. Onze strijd was dezelfde: veel, zo niet alles voor OOR. Hij had een enorme inzet en gedrevenheid voor het blad, maar onze ideeën over aanpak en strijdplan lagen vaak ver uit elkaar. We leken in veel opzichten verwant, ik herkende zijn honger, maar stonden net iets anders in het leven en het vak. Mensen zijn nu eenmaal niet allemaal hetzelfde – c’est la vie.
De laatste keer dat ik Paul sprak, was over de telefoon. Lente 2020, de coronacrisis was net begonnen. Ik was bezig met een verhaal over Joy Division, Ian Curtis was veertig jaar dood. Paul had groep en zanger dus geïnterviewd en ik wilde wat bij hem checken, vandaar dat ik ons gesprek opnam. Nu Paul is overleden, luister ik het pas voor het eerst af. Eerst wat koetjes en kalfjes, en over hoe het met hem ging. Hij was hersteld van een zware ziekte en die periode was hem slecht gevallen. Nu ging het beter en hij genoot van het leven. ‘Ja, ik voel me heel erg goed, beter dan ooit, moet ik zeggen. Ik heb zelfs iets van het oude adagium ‘live by the day’. Pluk de dag. Dat heb ik nu heel erg aan den lijve ervaren. Ja, dat draag ik met me mee. Ik zeg altijd maar: so far, so good. En ja, ik weet ook niet wanneer ik Bert [van de Kamp, voormalig OOR-collega, die kort voor het telefoongesprek overleed] achterna ga.’ Even later spraken we over wat hij betitelde als ‘de categorie dromen waarmaken’. ‘Werken voor Jazzism is zo’n waargemaakte droom. Na OOR vond ik Jazzism gewoon echt ontzettend leuk.’
Paul hoopte met klem – maar naar inmiddels blijkt tevergeefs – dat zijn verhaal over de circustour van The Cure in 1981 ons jubileumboek Want More? Het Beste Van 50 Jaar OOR zou halen. ‘Die Cure-tour staat me nog goed bij. Dat vond ik echt spectaculair. Hoe dat in elkaar stak. Dat het überhaupt gebeurde. Ja, dat een band met zo’n circustent op tournee ging, dat paste echt heel in die tijd. Dat het lukte, dat ze daarmee wegkwamen, vond ik hartstikke leuk.’ Vervolgens over naar Joy Division. Naar Pauls eerste verhaal over hen, uit 1979 (‘Debutant in de angstsector’). ‘Staan er een foto’s van Anton bij?’ informeert hij gretig. Ik praat Paul kort bij. ‘Een prachtig introducerend verhaaltje. Dan interview jij hen ook echt. Het is niet lang. Gewoon een verhaal van iemand, ja, die schrijft over een groep, nog niet wetende dat ze gigantisch worden. Misschien maakt dat het wel zo bijzonder.’
‘Ik zie mezelf backstage ergens in Engeland zitten’, tovert Paul de herinnering tot leven. Rob Gretton, hun manager, die was erbij. En Tony Wilson, precies, van Factory Records.’ Ik lees Paul voor uit zijn eigen stuk. Mooie regels. ‘The Electric Ballroom in Londen. Een zanger werkt zich op spastische wijze door de oerschreeuw heen. Soms zijn z’n monologen vrijwel onverstaanbaar, maar het geheel komt sterk emotioneel geladen over. ‘I don’t care anymore / I’ve lost the will to want more’, zingt een jongen van amper 20, terwijl mijn buurman het glas opnieuw naar de mond brengt. Het is Tony Wilson, dertiger, liefhebber van oprechte muziek.’Â
Tegen het eind van ons gesprek maken Paul en ik plannen voor wat er nooit (meer) van is gekomen. ‘Ik zou’, zeg ik, ‘heel graag nog een keer met jou willen praten en een mooi verhaal maken over wat je allemaal gedaan hebt.’ ‘Nou, daar ga ik over nadenken’, antwoordt hij zuinigjes diplomatiek, maar hij – die OOR ontgroeid is en in Jazzism een nieuwe bestemming vond – doet alvast een schot voor de boeg. ‘Dat zou dan feitelijk moeten aansluiten bij wat ik ooit met Erik heb gedaan. Dan ga ik je meenemen, ik generaliseer nu, van pop naar jazz. Daar ben ik nu heel erg in geïnteresseerd. Want ik vond dat een hele spannende weg. Ik nam afstand van popmuziek in het algemeen en ging me dus steeds meer in jazz verdiepen. En jazz ging zichzelf ook enorm verbreden en bewoog weer richting pop en alle uitingen die daarmee te maken hebben: dance, hiphop, soul, funk… En dat boeit me zeer. De grenzeloosheid en inventiviteit van dat muziekveld vind ik echt heel spannend. Dus als ik zo’n gesprek doe, dan zeg ik van tevoren: dan gaat het ook absoluut die kant op.’ Bij het afscheid: ‘We houden een vorm van contact. Het allerbeste en doe de jongens daar de groeten van me.’
Virgins Norbert Plantinga brengt in 1999 een taart met Rage Against The Machine-OOR-cover langs op de redactie; Paul en Koen Poolman nemen ’m in ontvangst.
Koen Poolman
bij OOR van 1996-nu
Het was in Villa 65, de monumentale VPRO-studio aan de ’s-Gravelandseweg in Hilversum, dat ik Paul voor het eerst ontmoette. Het zal ergens 1994/’95 geweest zijn. We waren beiden te gast in een twee uur durende radiouitzending over de Nederlandse muziekbladen. Paul als hoofdredacteur van OOR, ik als jong broekie van Opscene. Johan Vosmeijer was er ook, namens Watt. Er nam nog een vierde bladenmaker deel aan de discussie, maar het is lang geleden, er staat me weinig meer van bij. Jong en onbevreesd trad ik de concurrentie tegemoet. Ik moet die avond indruk op Paul gemaakt hebben. Een jaar of twee later werd ik door hem gevraagd of ik voor OOR wilde komen werken. Eerst schrijven, en wie weet wat er dan volgt. De grap was dat mijn vriendin Jacqueline in die tijd voor opleidingscentrum Intop werkte, het bedrijf van Cor Touw, een van Pauls beste vrienden. En dat Jacqueline via Cor vernam dat Paul grootse plannen met mij had. Je kunt gerust stellen dat ik veel, zo niet alles, aan Paul te danken heb.
Onder Paul heb ik meters gemaakt, eerst als schrijver, daarna als redacteur. Ik heb leren schrijven, keuzes maken. Klussen gedaan die ik nooit van m’n leven gedacht had te gaan doen. Een week naar Japan, talloze reportages in Europa, maar ook langs Bloemendaal, Wijk Aan Zee en Scheveningen om te rapporteren vanuit hippe strandtenten. Ik heb gelounged tot ik erbij neerviel. OOR moest tenslotte hipper, eind jaren negentig. Langzaam verloor ik mijn dedain voor zulke trendy zaken. Paul stuurde me, leidde me, en dat deed hij knap. Hij was een echte hoofdredacteur en – later – uitgever. Vechtend voor het blad en het bedrijf. Met veel gevoel voor marketing en commercie; het spel, hij had er lol in.
Hij ging samenwerkingen aan met VPRO (Moordlijst), Bol, festivals, Mojo (de OOR Presents-showcases, ik herinner me een avond in de Melkweg met een piepjong Coldplay; Muse en Elbow debuteerden onder dezelfde vlag), Heineken (X-pl’OOR), Universal (de cd-reeks 30 Jaar Popmuziek, de dubbel-cd 35 Jaar OOR) en andere platenmaatschappijen (de OORgasm-cd’s) en nam in 1998 het hippe ontwerpbureau Lava in de arm om OOR drastisch te restylen. Het feest dat hij samen met gekend reclamebureau KesselsKramer organiseerde om de vernieuwde OOR eind 1998 te presenteren is een van zijn proudest moments, heeft Paul me later verteld, en ik zal de party op de KNSM inderdaad nooit vergeten – niemand die er die doldrieste avond bij was waarschijnlijk. Als er een kroon op zijn hoofdredacteurschap is gezet, dan is het wel die avond. Die hele periode. De restyling. De verjonging van de bladformule en de redactie, met alle struggles van dien. Waar mensen komen, moeten ook mensen gaan. Die berg heeft Paul manmoedig beklommen.
Afijn, ik herinner me Paul vooral als iemand die het beste met mij, met ons allemaal, voorhad. Ik mocht me gelukkig prijzen met zo’n chef. Pas later heb ik ook de popschrijver Paul Evers leren kennen: een virtuoos auteur die vanaf midden jaren zeventig tot aan eind jaren tachtig de muzikale ontwikkelingen duidde in intelligente, analytische stukken. Van de ‘Kroniek van het hart’ (over Joni Mitchell, kerst 1975) via kleurrijke outsiders als Dr. John naar het rumoer en het nieuwe elan van de punk, postpunk en new wave (culminerend in ‘Heerenleed’ over het afscheid van Ian Curtis en Joy Division) tot aan zijn latere beschouwingen over megasterren als Michael Jackson (‘En de dans om de miljoenen’) en Madonna (‘in Madurodam’). En niet te vergeten de onvolprezen achter-de-schermen-serie Vuurvreters, waarin hij jarenlang samen met fotograaf KOOOS de meest curieuze mannetjesputters in de Nederlandse muziekwereld portretteerde. De stukken die Paul schreef waren bevlogen en jaloersmakend goed. Hij was een van onze beste schrijvers. Lees zijn reportages over Herman Brood (1978) en Marvin Gaye (‘Sexual Healing in Oostende’, 1988) in het 50 Jaar OOR boek er nog maar eens op na.
Rond die tijd, of eigenlijk een jaar voordat het jubileumboek verscheen, had ik voor het eerst sinds lange tijd weer contact met Paul. Het was midden in de eerste coronalockdown. Tien jaar eerder, eind 2010, had Paul het boek OOR voor zichzelf gesloten. Enerzijds was hij ons, het popblad, ontgroeid; hij was meer met jazz en soul en andere zwarte muziek bezig, anderzijds was hij ook helemaal klaar met de firma. In tijden van economische malaise is de uitgever niet te benijden. Paul botste met de directie. Bevrijd, maar ook in zijn eer gekrenkt, ging hij zijn eigen weg en begon het blad Jazzism. Later sijpelde het nieuws door dat hij ziek was. Ongeneeslijk ziek misschien wel. Paul onderging therapie, weigerde te capituleren, maakte Jazzism zelfs vanuit het ziekenhuisbed. Tot het echt niet meer ging en hij voor zichzelf en zijn naasten koos. De laatste jaren trok hij zich terug uit het publieke leven. Geef hem eens ongelijk.
Het momentum van 50 Jaar OOR en het jubileumboek voerde mij in 2020 en 2021 langs tal van OOR-coryfeeën: zij die OOR gemaakt hebben tot wat het nu is. Bert van de Kamp overleed na twee mailtjes en enkele korte app-berichtjes in de eerste coronagolf. Paul heb ik nog wel kunnen treffen, bij hem thuis en in café Oceaan om de hoek. Ik wist dat het slecht met hem ging, dat hij vocht voor zijn leven, en ik voelde me slecht dat ik niet eerder contact met hem had gezocht. Paul was zo eerlijk om dat ook uit te spreken. Hij had ons gemist, mij gemist, tijdens zijn eenzame gevecht dat hij niet kon winnen, al bleef hij geloof houden en zijn hoop vestigen op nieuwe behandelmethodes. De eerlijkheid in zijn woorden trof me. Hij wond er geen doekjes om. Alweer een wijze les. Uit het oog is niet uit het hart. Paul was opgelucht, het moest van zijn hart. En hij was blij, zei hij drie uur, een lunch en vele herinneringen en anekdotes later, dat hij weer een positief gevoel bij OOR had. Dit gesprek, de research voor het boek, het kiezen van de verhalen, het ophalen van dierbare herinneringen, zoals dat feest met KesselsKramer (Paul begon meteen weer te stralen), het had hem veel plezier geschonken. En misschien ook wel iets helpen afsluiten. Die hele historie, 35 jaar van zijn leven, dat was toch wel iets om te koesteren en in trots naar om te zien.Â
En trots was hij, stiekem, na al die jaren. Of ik misschien nog wat meer van zijn oude verhalen voor hem kon opdiepen uit het archief, voor de kinderen, ook te jong om hem gelezen te hebben. Het was wel het minste wat ik voor hem kon doen. Kon terugdoen. Ik heb ze met veel liefde en plezier gebundeld. (En er is nog veel meer!) Ik hoop dat Vivienne, Bow, Jim en de rest van de familie ze op een goede dag nog eens tevoorschijn halen en er rustig doorheen gaan. Ze zullen nog trotser op hun ‘Braveheart’ zijn dan ze al zijn… en ikzelf was toen ik Paul begin april 2021 het 50 Jaar OOR jubileumboek persoonlijk mocht overhandigen bij hem thuis, in gezelschap van Jan-Maarten, Pauls voorganger. Drie generaties OOR verenigd. Het voelde goed, ook al droegen we een mondkapje en groetten we met de elleboog.
Maar vandaag voelt niet goed. Vandaag voelt als een verlies. Ik trek Closer (‘Een Offerande’ schreef Paul) maar weer eens uit de kast en gedenk de man die mij een kans gaf. Die als vriend eerlijke en warme woorden sprak na jaren van stilte. Die voor altijd lid van de OOR-familie zal blijven. Die die hele familie voor z’n vijftigste verjaardag uitnodigde in Solaris in Bloemendaal en er plezier in schiep om het hele colofon jaarlijks in een nieuw hip of rock & roll-café in Amsterdam bijeen te brengen voor de kerstborrel. Want zo was Paul ook: hartelijk, warm, gepassioneerd, een verbinder, een bon vivant. Het stralend middelpunt. Hij zal gemist worden.
Rust in vrede, Paul.
Foto Michel Szulc Krzyzanowski
Frans Steensma
bij OOR van 1977-2013
Een foto van precies 35 jaar geleden. Gemaakt voor een interview in de Volkskrant door Nicoline Baartman met twee leden van de werkgroep Pop Archief Nederland (PAN). Paul Evers en ondergetekende. Beiden op dat moment al meer dan tien jaar werkzaam voor OOR. Paul als redacteur en ik als samensteller van OOR’s Pop-encyclopedie. Wat me bij het teruglezen van het interview het meest opvalt, is de overtuigingskracht en de directheid in de antwoorden van Paul. Op een vraag of een Pop Archief, dus institutionalisering, de dood betekent voor de popmuziek: ‘Dat vind ik, populair gezegd, gelul’, of over onze subsidieaanvraag van drie en een halve ton: ‘Kijk, het is niet zo dat wij ons als een soort bedelaars opstellen, of we alsjeblieft wat geld mogen. Dat initiatief moet gewoon van de grond komen.’ De passie spat ervan af.
En dat was in alles zo. Of je nu zijn recensies, interviews of reportages terugleest, overal is zijn gedrevenheid te herkennen. Hij mocht zichzelf dan ‘slechts een doorgeefluik’ vinden van de geïnterviewde artiest, zijn bevlogenheid kwam altijd bovendrijven.
Zelf zei hij over bevlogen popmuzikanten in Want More? Het Beste Van 50 Jaar OOR: ‘Die bevlogenheid, dat wilde karakter, de levensstijl van die mensen op dat moment in hun leven, die wilde je vangen als journalist.’ En dat is hem wonderwel gelukt.
Zelf heb ik meer dan twintig jaar nauw met hem samen mogen werken op de burelen van OOR. En als het tegenzat, kon je je geen betere hoofdredacteur wensen. Zo herinner ik me dat OOR na de zoveelste verhuizing terechtkwam in een oud pand in Osdorp. Waar regelmatig de verwarming uitviel. Ook in december, toen het Kerstnummer afgerond moest worden. Met winterjassen aan – zo koud was het – zaten de redactieleden achter hun pc ’s avonds de laatste artikelen te redigeren. Net toen ik een dipje had, kwam Paul achter me staan om met een paar raak gekozen woorden me er weer bovenop te helpen. Zo herinner ik me hem: empathisch, energiek en optimistisch.