De zolderkamer, de creatieveling, de mythe. Het is inmiddels al zo’n vijftig jaar en een karrevracht aan albums geleden dat Jad Fair en consorten hun hoofd om de hoek van de deur staken. En nog steeds klinkt alles huiselijk en knus, excentriek-vrolijk zoals die ene buurman met die onblusbare grijns op z’n smoel en die tuinslang in z’n hand. Het is het soort buitenbeentjespop dat zo halverwege de jaren tachtig een rammelende glorietijd kende.
Half Japanese is bovendien altijd een vrolijke band geweest, op het luchtige af. Dat is op deze nieuwe worp niet anders. Een worp die bovendien, in tegenstelling tot wat de titel aankondigt, een veilige toestand is. Twaalf popliedjes, soms charmant rammelend en ontsporend (That’s Fate), soms catchy groovend (single Lemonade Sunset). Toch is het moeilijk om écht enthousiasme op te brengen voor de plaat. Het is een stroperig geheel. Liedjes voelen enerzijds log en weinig sprankelend en missen anderzijds de gravitas en intentie om echt indruk te maken. Anders gezegd: voor een leuke, optimistische plaat klinkt het allemaal niet leuk en optimistisch genoeg, maar er is ook geen mysterie of betekenis waar de luisteraar zich aan vast kan klampen. De staat van dienst is bewonderenswaardig en de nasale snerp van Fair die achteloos zijn woorden spuugt is hier en daar zeker genietbaar – maar het vervliegt zodra het gehoord is.