In de periode 1976-1995 was Danny Elfman zanger, gitarist en componist van popband Oingo Boingo. Later schreef hij klassieke muziek. Maar de Californiër maakte vooral naam met muziek voor films (negentig stuks, waaronder Batman en Milk) en tv-series (The Simpsons, Desperate Housewives). Talrijke onderscheidingen, waaronder twee Emmy Awards en een Grammy, vielen hem ten deel. Het was werk voor anderen, waarin zijn stem niet te horen was. En toen zette Covid-19 ook zijn leven op zijn kop.
Elfman (68) liet zijn creativiteit de vrije loop, stofte zijn zangstem af en maakte van zijn hart geen moordkuil. Het maar liefst achttien nummers tellende Big Mess, Elfmans eerste soloalbum sinds 1984, toont een politiek geëngageerde artiest die op een rockplaat stoom afblaast na vier jaar van, zoals hij het zelf zegt, ‘creeping fascism’ en ‘civil rot’. Een voormalige president die daar volgens Elfman verantwoordelijk voor is, komt in een grappige soundbite voorbij. Niet zonder sarcasme en cynisme stelt Elfman zaken als hebzucht, ijdelheid en domheid aan de kaak. Gitaren en strijkers zijn de belangrijkste instrumenten op dit potige album vol energie, dynamiek, drama en bravoure. Wat komen we bij wijze van voorbeeld tegen? De woestheid van Nine Inch Nails, donkere Berlijnse klanken van David Bowie, Alice Cooper-rock en Zappa-humor. Big Mess? Bepaald geen klein succes.