Bestaan er mannelijke muzen? Zo ja, dan was wijlen Mark Lanegan die van Isobel Campbell. Als een Griekse sirene lokte ze de zanger destijds naar haar rots, waar hij een EP en drie albums lang aanmeerde en zich laafde aan haar veelzijdige composities en verhalende teksten. Lanegan bracht het beste in de Schotse indiefolkzangeres boven. Omgekeerd vond zij de gevoelige, ingetogen Tom Waits in de rocker.
Na hoogtepunt Hawk (2010) verstreek een decennium voordat we de lokroep van de sirene weer hoorden. Mogelijk was de titel van het album (There Is No Other…) daarvan wel de verklaring. Nu is er Bow To Love, haar vierde soloalbum sinds ze Belle And Sebastian verliet. Hoewel er minder genre-uitschieters zijn dan voorheen (luister naar The Cat’s Pyjamas van Amorino uit 2003 voor instant begrip) is het album opnieuw verstild en gevarieerd.
Naast jazzy borsteldrums en whispery piano neemt Campbell, een volleerd celliste, meermaals de strijkstok ter hand. Tekstueel komen onvermijdelijk alle moderne verschrikkingen weer langs, inclusief de inmiddels obligate schop tegen het patriarchaat: ‘Zelfs de woorden die we gebruiken om een ondermaatse man te beledigen, zoals son of a bitch en bastard, geven vrouwen de schuld.’ Zit overigens best wat in. Echter, de welhaast feeërieke presentatie van de tracks, in combinatie met haar engelachtige stem, maken zelfs van de Dire Straits-cover Why Worry iets hemels.