‘Oh Lord’, zingt het omnipresente koor op openingstrack Ready To Go Home, al voordat frontman Bobby Gillespie ook maar een woord heeft geuit. En ‘oh lord’ is wat ik herhaaldelijk prevel bij het beluisteren van Come Ahead. Sprak wijlen collega Raymond Rotteveel bij het vorige studioalbum Chaosmosis nog van ‘een bonte stijlenmix die continu van kleur verschiet’, de twaalfde plaat van Primal Scream is dusdanig door de propvolle blender verhakseld dat enkel een geelbruine custardpudding resteert.
Oké, met hier en daar een kers. De groovy wah-wah-opener is op zich prima en heeft een plezierige Isaac Hayes-Shaft-vibe. We blijven daarna onverminderd in de soul en funk van de seventies hangen. Zo stapt bij Innocent Money een geheel andere Isaac naar voren, een cocktailshakende welteverstaan, want we bevinden ons plots op Captain Stubings Love Boat. Het punt waar we resoluut op de rode knop slaan is bij het tenenkrommende Melancholy Man. Als Melancholy Man een mens was, zou ik – voormalig bully – hem zonder enige twijfel in het fietsenhok te grazen hebben genomen. Met tergend langgerekte sonanten (‘Meeeeelancholy Man’) kweelt Gillespie zich door deze bezoeking heen.
Maar hiermee zijn we er helaas nog niet. Hoewel afgewisseld met aardige uptempo seventiestracks haalt Gillespie steeds opnieuw een extreem lange emodraak van stal. Het ruim acht (!) minuten durende False Flags, feitelijk de gezongen samenvatting van de (wel geslaagde) biografie Tenement Kid, is een verhalende coming of age-track over zijn armetierige jeugd in de achterstandswijken van Glasgow. Gillespie tergt ons tot het uiterste met afsluiter Settlers Blues, een ruim negen (!!) minuten durende politieke treurzang over de slachtoffers van koloniale misstanden. Louie, de zoon van toetsenist Martin Duffy die na een lang ziekbed in schrijnende armoede overleed, zal wellicht een wenkbrauw optrekken bij deze uiting van compassie naar de minderbedeelden onder ons.