Opener Lovesubzero is daar goed in – openen, bedoel ik. Want je wordt meteen treffend op het verkeerde been gezet: een ijle klarinet (of zoiets), die typisch expressieve stem van Gavin Friday… En dan ineens zo’n vette acidriedel, alsof hij op de releasparty van zijn solodebuut Each Man Kills The Thing He Loves (uit 1989 immers) een Roland TB-303 ofwel acidbakkie cadeau kreeg en ‘m nu pas uit het cellofaan heeft gekrabd.
Klinkt nogal misplaatst bij de eerste paar luisterbeurten, maar ergens werkt het toch wel, die spanning van verschillende wringende lagen. Verderop horen we soortgelijke combi’s, met veel voluit staande synthesizers, maar in samenspraak met de bas- en contrabasklarinet, fagot en althobo van Renaud Pion wel wat organischer. Wat niet zo gek is, want aan de productie van dit comebackalbum (dertien jaar na Catholic) kwam Dave Ball te pas. Hij was immers de man achter de synths bij Soft Cell en bovendien al producer van The Moon Looked Down And Laughed, het tweede album van Fridays eerdere band Virgin Prunes, maar doorgaans niet het eerste dat je van die cultband opzet. De dwarsigheid van de oude Virgin Prunes, destijds de duistere tegenhangers van boezemvrienden U2, is hier ver te zoeken. Maar de reflecties op dood en hoop en liefde en geluk (en hoe dat te vinden) die deze zestiger ons voorschotelt, treffen in deze toegankelijke vorm toch doel.