De Vlaming met Amsterdamse roots had zin in een bandplaat. Zin om zijn hart te luchten en zonder gêne alles van zich af te zingen op een album dat zonder veel gedoe en poespas, maar wel met veel bevriende muzikanten, door Van het Groenewoud zelf is geproduceerd. Dat klinkt helder, recht voor zijn raap, maar soms ook weinig subtiel.
Daar was het hem ditmaal niet om te doen. Hij had een berg liedjes die eruit moest. Omdat hij over solidariteit wilde zingen, zijn slapeloze nachten, het niet zonder liefde kunnen en het belang van eerlijkheid. Van het Groenewoud is op zoek naar een uitweg, juist in tijden vol weerzin, angst voor het onbekende in tijden zonder schaamte, spijt, trots of moraal. Soms klinkt hij als een ouderwetse protestzanger, al is er altijd ook nog die knipoog. ‘Zedige zang, ’t heilige lied / Dat van de hypocriet.’ Hij gebruikt daar deze keer weer een keur aan muzikale genres en verwijzingen voor. Het rockt en funkt soms, al moeten we onderweg ook de nodige onnozelheden ondergaan. Maar zijn boodschappen zijn oprecht, broodnodig en ditmaal ook, zij het sporadisch, ontroerend. Het rustpunt Verlaten Gebouw, over de teloorgang van de ouderenzorg, vormt hier meteen ook het absolute hoogtepunt.