‘Ik kom van struggles,’ rapzingt Momi de openingszin van zijn album. Het roept de vraag op waar die struggles uit bestonden. Twaalf nummers later ben je niet veel wijzer. Goed, er was armoede, er was kleine criminaliteit, maar verder moet je het zelf invullen.
Ergens voelt het onzuiver om Momi erop af te rekenen dat hij zo weinig specifiek wordt; het gros van zijn vakbroeders lijdt aan dezelfde ziekte, zodat ik me afvraag of het misschien aan mij ligt dat het me stoort. Op andere vlakken onderscheidt Momi zich gelukkig wel. Hij loopt niet te pochen met zijn succes, maar verbaast zich erover. ‘Foto’s in de stad, shit, dat ben ik niet gewend.’ Als hij door zijn oude wijk rijdt, wordt hij weliswaar ‘emo’, maar hij verheerlijkt die tijd niet. ‘Ik wou de hood uit, never wou ik hood zijn.’ Merkkleding en dure horloges? Heeft ie het niet over. Veroveringen op het amoureuze vlak? Niks hoor. ‘Ik heb mijn vrouwtje al beloofd, je wordt met mij oud, geen zorgen.’ Hij prijst zijn god en denkt aan het milieu. ‘Auto die is vies (…) Ik gooi geen dingen meer mijn raam uit.’ De productionele foefjes in Verslapen doen je beseffen hoe sober de rest van het album eigenlijk is. Die stijlkeuze past hem.