ABONNEE EN WIL JE VERDER LEZEN?
BEN JE NOG GEEN LID?
Op een of andere manier geldt Tom Waits als een vernieuwende artiest, maar is hij verre van dat. Hij begon als simpel singer-songwriter, verkende als geen ander het romantische niemandsland tussen pop en de jazz van Jack Kerouacs Beat Generation, sloeg – al dan niet tongue in cheek – aan het croonen en leek zich te verankeren in een eigen versie van het American Songbook, toen hij in 1984 met Swordfishtrombones het roer volledig omgooide en een soort aftandse potten- en pannensound uitvond waarin hij als verhalen vertellend theaterdier het best uit de voeten kon. Vanaf 1992 (Bone Machine) en zeker op de platen die hij sinds Mule Variations (1999) voor het label Anti- maakte, brengt Waits die sound op een losse, aardse manier. Af en toe sijpelt er wat punk door, maar bij Waits klinkt ook dat genre als verroest, zoals elk genre in de handen/keel van Waits verroest klinkt. De vergeelde sepiatinten van de hoes van zijn vorige cd Orphans (een labyrintische drieling, waarvoor hij een al dan niet fictieve greep deed in zijn eigen ‘kluis’) belichamen misschien nog wel het best de periode waarin Tom Waits, de vermeende vernieuwer, zich al bijna twintig jaar bevindt. Niks aan wat hij doet is nieuw, alles is juist oud. Hij is een vermolmde blaasbalg, geen flitsende computer. En al die tijd snijdt Waits met hetzelfde botte, steeds roestiger wordende mes in het vlees van de mensheid. Hij doet dat met liedjes over sloebers, gekken, godsdienstwaanzinnigen, outcasts, freaks, verdoemden. In hun gedaante kruipt hij. Al grommend houdt hij ons voor dat wij – als je het buitenste laagje beschaving, zelfingenomenheid en modernisme van ons afpelt – allemaal net zulke sukkels en losers zijn. Waits is in essentie de twintigste-eeuwse Neanderthaler, die velen van ons in de spiegel zouden zien als we eerlijk durfden te kijken. ‘Mens verbeeld je toch niet zo veel, met je modieuze gelul.’ Dat is zijn boodschap. Het livealbum Glitter And Doom Live, met op de hoes Tom als Swiebertje die met klatergoud strooit, wijkt niet af van dat beeld. De plaat biedt geen nieuwe inzichten in het fenomeen Waits, uitgezonderd misschien de benadrukking dat die twintigste-eeuwse Neanderthaler zichzelf graag hoort kletsen (cd 2: Tom Tales, 36 minuten en 10 seconden lang). Maar ondanks het ontbreken van nieuwe gezichtspunten biedt Glitter And Doom Live wel een fenomenaal staaltje kunstenaarschap. Het verdient aanbeveling op YouTube Toms krankzinnige persconferentie van de Glitter And Doom-tour uit 2008 nog even op te zoeken. Hoe hij daar – als een onderwijzer geworden keuterboertje – de toeschouwer op het verkeerde been zet, is symptomatisch voor een andere kant van zijn artiestendom. Hij speelt graag de illusionist, die ons met simpele trucs in de luren legt, juist omdat we ons zo graag in de luren láten leggen. En toch… denk je na afloop van zo’n truc: ergens was het allemaal waar, wat hij ons op de mouw speldde. Zo moeten we Tom zowel geloven als wantrouwen wanneer hij zichzelf in de opener Lucinda/Ain’t Going Down To (van Orphans) aan ons voorstelt: ‘Well, they call me William The Pleaser’. Tom Waits die ons gaat behagen? Jazeker. Of neemt hij een loopje met ons, met die schuurpapierstem van hem? De indrukwekkende kluif muziek die volgt (73.35 minuten), is vooral artistieke zwendel op hoog niveau. Zeventien tracks, opgenomen in maar liefst tien verschillende steden. De meeste nummers stammen van Real Gone uit 2004 (vijf) en Bone Machine uit 1992 (drie). De oudste song is Singapore (van Rain Dogs uit 1985) en de mooiste wellicht Falling Down van Big Time uit 1988. Daar sleurt Toms stem als de gebutste trombone van een door liefdeskolder bevangen kruimeldief. Pompend en striemend klinkt hij ook in Make It Rain en in – ander hoogtepunt – het ijzingwekkende memento mori-nummer Dirt In The Ground. Zijn band bestaat uit Patrick Warren op keyboards, Omar Torrez op gitaar, Vincent Henry op saxofoon en akoestische gitaar, Seth Ford-Young op bas en zonen Casey en Sullivan Waits op respectievelijk drums/percussie en conga’s/klarinet. Ze zijn goed genoeg om Toms groezelige sound niet al te rommelig te laten klinken. Ze kunnen vuig rocken (Going Out West) en beheersen de hakkepufblues die Waits van Howlin’ Wolf geleend heeft. Ook weten ze hoe ze hem kunnen laten ontroeren in een stemmig liefdesliedje als Fannin Street. Kundig zetten ze het Brecht/Weill-achtige Berlijnse ‘cabaret’-gevoel neer dat The Part You Throw Away (van Blood Money) nodig heeft. Glitter And Doom is immers ook de naam van een recente tentoonstelling van Duitse schilderkunst uit de jaren twintig. Waar zijn band Waits echter niet voor heeft kunnen behoeden, is dat hij af en toe begint te schmieren en daarin doorslaat. Vooral aan het eind van de plaat. Zo is track 16 geen liedje, maar een gevat bedoeld stukje podiumconference (Story), waar cd2 overigens vol mee staat. In de realiteit van een optreden zal dat gepraat best goed werken, maar op plaat doet het eigenlijk een beetje afbreuk aan het mysterie dat Waits daarvoor zo fenomenaal verbeeldde. Ineens zien we al luisterend niet meer alleen een twintigste-eeuwse Neanderthaler voor ons geestesoog opdoemen, maar ontwaren we ook een glimp van een heel wat gangbaarder soort: de eenentwintigste-eeuwse ijdeltuit. Een smetje op een verder prachtig livealbum. TOM ENGELSHOVEN