Sinds hun debuut Parachutes uit 2000 is Coldplay in een rechte lijn uitgegroeid tot de grootste band ter wereld, een even grote stadionvuller als Taylor Swift. En ook tot de band waar recensenten het liefst het mes in zetten. Ook hun tiende album Moon Music kreeg de afgelopen dagen weer een zeldzaam zuur onthaal.
Een kleine bloemlezing: ‘Moon Music slaat vooral gaten in het tandglazuur’ (Parool), ‘Rijmelarij, pretentieus verpakt met slaapverwekkende sfeergeluiden’ (The Independent) en ‘Naar de maan ermee!’ (Nieuwsblad). Leuke quotes natuurlijk. Maar zijn ze terecht? Inderdaad, in de hits van Coldplay draait het om groot, groter, grootst. Hoe reageert jouw vriendin als je haar thuis op de bank laat weten dat ze een lucht vol met sterren is? Draaiende ogen zullen je deel zijn. Maar in een stadion met een confetti-sterrenhemel vindt ze het hartstikke leuk als je haar dat in een koor met Chris Martin en 60.000 anderen toezingt. Coldplay is stadionpoëzie, niks meer en niks minder.
En in dat idioom heeft Moon Music best wat te bieden: lyrische liefdesliedjes die zich prima op de achtergrond laten afspelen zonder dat je er echt naar luistert, maar die zo in je onderbewuste doordringen dat je ze straks in het stadion moeiteloos meezingt. Iets wat met zoveel ‘lalalalala’ in de teksten natuurlijk ook niet moeilijk is. In die categorie zijn Feelslikeimfallinginlove, IAAM en All My Love verrijkingen voor de liveset. Interessant qua vorm zijn het duet We Pray met Little Simz en het akoestische Jupiter. Daartegenover staat ideeënarm ambient gedreutel in Rainbow en One World en zielloos gegalm in Aeterna.
Popmuziek is massacultuur en daarbij hoort muziek die zich massaal laat genieten. Daar is Coldplay ook op Moon Music bij vlagen goed in. Honderdduizenden smullen ervan en dat is prima. Jij en ik zijn blijven hangen in die kleine clubs en genieten van de kleinschaligheid van Parachutes. En dat mag ook.