‘We trekken lege zalen, het is elke keer hetzelfde lied en niet te betalen’, zingt Elias Elgersma op zijn vijfde Nederlandstalige plaat. En inderdaad, buiten de kaften van dit magazine lijkt zijn zonderlinge genialiteit maar nauwelijks door te dringen. Zo gaan die dingen. Anders dan bij The Homesick is Elgersma als Huub Prins tamelijk stijlvast – al is dat misschien een beetje gek om te zeggen van een stijl die alle kanten op schiet.
Muzikaal gebeurt er eigenlijk te veel, maar op een of andere manier voelt het geen moment overdadig. Tussen alle synthesizers, dubeffecten, stapelvocalen en drumcomputers valt de Gover Meit/Stefano Keizers/Donny Ronny-achtige dictie op, met zanglijnen vol dwingende uithalen op schijnbaar lukrake momenten. De liedjes gaan over uiteenlopende zaken, van duivelse aanrandfantasieën in de hel tot de strafcultuur op school. Of nee, daar gaan ze niet over, het zijn zomaar wat zinnen die ik parafraseer. Spreekwoorden, gemeenplaatsen en van de pot gerukte belijdenissen plakt Elgersma zodanig aan elkaar dat het zelfs Johnny The Selfkicker zou gaan duizelen. Soms meen je een oprecht statement te horen over bijvoorbeeld de bio-industrie of het politieke klimaat waarin wij leven, maar het zou ook kunnen dat de verwarring het doel op zich is. Je hebt minstens tot de volgende Huub Prins-plaat nodig om hier vat op te krijgen.