ABONNEE EN WIL JE VERDER LEZEN?
BEN JE NOG GEEN LID?
Zoals dat er bij de vorige zaaloptredens in de RAI (2011, Crosby en Nash als tweetal) en het World Forum te Den Haag (2013, daags na een festivalshow op Bospop) duidelijk wél was. RAI en World Forum zijn doorgaans in gebruik als congreslocaties en tóch hing er iets in de lucht wat in de HMH ontbrak. Magie, melancholie, love, peace and understanding… Het was destijds in Amsterdam ver te zoeken, publiek en band klikten niet, de toegift werd zelfs ingekort en ondanks de hoogstaande kwaliteit van het muzikaal gebodene werd het maar geen legendarische avond. Dan staan de sterren nu een stuk gunstiger: de band toert nog steeds op volle kracht, Crosby en Nash (in de zeventig) sprongen gisteren nog doodleuk het podium op bij David Gilmour in Londen en als de inhaalslag van de eeuwig kwakkelende Stephen Stills sinds z’n goede performance in Den Haag heeft doorgezet, gaan we vanavond een CSN in bloedvorm zien. Helaas wordt al snel duidelijk dat de geschiedenisboeken van muzikale zijde geen update behoeven.
De eerste indruk is op het oog vrij goed. Stills op links, in blauwe blazer met z’n gitaar stoer en casual om de hals, klaar om te vuren. Graham Nash in het midden, goed geconserveerd, in blauw spijkerpak en als altijd op blote voeten. En op rechts de statige David Crosby, een iconische verschijning met z’n zilvergrijze haar over z’n zwarte jasje. Carry On, de opener van Déja Vu, is het gedroomde startschot en daar staan ze dan: de enige nog intacte supergroep uit de sixties, klaar om in levenden lijve twee uur lang hun grootste klassiekers nog eens te vertolken.
Maar het oor wil ook wat. De sublieme band (drums, bas, extra gitarist, geflankeerd door twee batterijen toetsen uiterst links en rechts) kan niet verhullen dat de ooit zo magische, onontkluwbare drie-eenheid aan hevige slijtage onderhevig is. Als Stills zich in Carry On aan de tussenzinnen waagt, speuren we de vloer voor het podium af; misschien ligt z’n gebit daar ergens. Ook de rest van de show slaat hij zich wauwelend en lispelend door z’n teksten heen, alleen de sustain in z’n langere uithalen bewijst dat hier een zeer technisch onderlegde vocalist van weleer aan het werk is. Hij lijkt zich er zelf ook van bewust en probeert z’n vocale gebrek te compenseren met bij vlagen ziedend gitaarspel; dat kan hij nog altijd als de beste. Plectrums vliegen in het rond, solo’s gieren door de uitgesponnen middenstukken en meermalen waagt Stills zich solerend naar de rand van het podium, strijdbaar en gedreven. Aan inzet en motivatie ligt het niet, maar die stem kan echt niet meer.
Ook de eeuwig jonge Nash moet vanavond alle zeilen bijzetten om de hoge noten zuiver te houden. Dat lukt hem voor het merendeel van de twee sets, met zichtbare, uiterste inspanning, al spreekt een enorme uitglijder aan het eind van Déjà Vu boekdelen. Het gaat, simpelweg, niet meer vanzelf. Crosby, dan. Bij z’n eerste solo gezongen salvo in derde nummer Long Time Gone siddert de zaal even van opwinding: messcherp en loepzuiver blaast de beste zanger van het stel z’n klassieker de zaal in. Hij houdt van deze plek, biecht hij het publiek in de HMH al snel op. ‘Well, not so much thís place…’ voegt hij daar ietwat smalend aan toe. De Paradiso, dat ligt hem meer. Was dat dan geen logischer en vooral passender alternatief voor het Concertgebouw-plan geweest, vragen we ons hardop af. Het heeft helaas niet zo mogen zijn en we zien Crosby, Stills en Nash wederom worstelen met de zaal en dit keer ook zichzelf.
Zelfs Crosby is not feeling up to par. Hij begint er zelf over, nadat hij zich verslikt in de slotnoot van het verder ijzingwekkend mooie Guinnevere: ‘As you can tell I have a cold…’ Geen wonder dat de doorgaans zo hechte harmonieën tussen hem en Nash soms wat stroef uit de startblokken komen: het natuurlijke evenwicht is aangetast, de sterkste schakel is under the weather – het zit ze gewoon niet mee. En toch zien we vanavond geen verloren wedstrijd. De eerste set wordt naar de eindstreep getrokken door een sterk blok waarin Nash achter de piano plaatsneemt: Cathedral (van CSN uit ’77) is majestueus en indrukwekkend, het mierzoete Our House dat daarop volgt wordt opgedragen aan Joni Mitchell (Nash woonde met haar samen toen hij het schreef, Joni is volgens hem ‘not at her best, but recovering’) en een massale sing-in is het gevolg. Crosby (verantwoordelijk voor de weird shit, naar eigen zeggen) overheerst in het enigmatische Déjà Vu en Stills mag ‘m afmaken met een lang uitgesponnen Bluebird, van zijn oude band Buffalo Springfield.
De tweede set heeft een losser karakter – wat héét! Het wordt zowaar een jolige bedoening als Stills na Helplessly Hoping de rol van spreekstalmeester even overneemt en een curieus gezelschap het podium op roept: de Trailer Park Boys, hoofdrolspelers uit een Canadese comedyserie vergelijkbaar met de New Kids hier in Nederland. Ze spelen hun strijdlied Liquor And Whores, gadegeslagen door een eigen, professionele cameraman, terwijl Amsterdam ademloos toekijkt. Wat gebeurt hier, in vredesnaam? De kwieke Nash springt bij in de harmonieën, Stills straalt terwijl het dronkemanslied naar een vlot einde wordt gebracht en pas als Bubbles en zijn mannen het podium hebben verlaten, laat ook Crosby zich weer zien. Binnenkort ongetwijfeld te aanschouwen in een nieuwe aflevering (of zelfs film) in Canada en omstreken. Voor de HMH vanavond een verbijsterend tussendoortje, maar wél een omslagpunt. Want er hangt ineens een sfeertje en dat kan de avond wel gebruiken.
Stills blijft aan de microfoon, deelt in de aankondiging naar Dylans Girl From The North Country een sneer uit naar Neil Young (‘He looks like a moose but he writes better songs’) en imiteert zelfs een stukje Dylan-die-Stills-zingt – we horen weinig verschil, maar leuk is het zeker. Stills blijft de rest van de avond grijnzen: de routine is doorbroken, zijn avond is gemaakt. Alle drie de heren brengen vervolgens ieder een nieuw solonummer, die beleefd worden ontvangen, al is het uitgerekend Virtual World van Stills (opgenomen met zijn nieuwe supergroep The Rides) dat blijft hangen: van wat we kunnen verstaan is het een tirade tegen de mobiele telefoons. Je kan precies zien wie ‘t heeft begrepen: de mensen die op ditzelfde moment niét met hun mobieltjes het zicht van de rij achter hen belemmeren.
Nash kiest uit eigen succescatalogus voor Military Madness, wat ook een vreemd schouwspel oplevert: hij laat het publiek, hoofdzakelijk generatiegenoten, ‘No more war!’ scanderen. Een mooi gegeven, dé universele droom zelfs, al zouden band en publiek toch beter moeten weten: de wereld staat in lichtender laaie dan ooit tevoren en daar hebben vijftig jaar aan mooie idealen niets aan kunnen veranderen. We moeten denken aan de Woodstock-film, waarin ze met positieve gedachten en de kreet ‘No rain!’ een flinke bui wilden afwenden. En we weten allemaal hoe dat afliep: seconden later barstte de hel los.
Ondanks z’n gevatte koutje is het toch weer Crosby die het vredesvuur ontsteekt in Almost Cut My Hair. Als je stem niet meewerkt moet je maar wat lager schieten en dat doet hij, onverbiddelijk en raak. Het doet volwassen heren in colberts uit hun stoel schieten, vuisten gebald, schreeuwend alsof er iemand op hun gebroken teen is gaan staan. De baas heeft gesproken, het haar blijft lang. En iedereen is weer even terug in good old ’69, terwijl de vertrouwde Wooden Ships als setafsluiter richting horizon dobberen. Wooden Ships past van alle klassiekers het meest in actuele context, wat dit prachtnummer een ontluisterende lading meegeeft: de mensheid die zichzelf vernietigt is van alle tijden, we kunnen hopen en dromen wat we willen maar love & peace is en blijft een sprookje. Het mooiste sprookje van allemaal, dat zeker, maar de werkelijkheid heeft toch echt anders uitgepakt dan ze in ’69 op Woodstock allemaal dachten. Crosby, Stills en Nash zingen, in het Amsterdam van 2015: We are leaving, you don’t need us… Het zou maar zo eens waar kunnen zijn.
Teach Your Children – en doe het goed. Het eerste nummer van de toegift draagt toch een soort oplossing met zich mee, want wie de geschiedenis begrijpt is minder snel geneigd deze te herhalen. In Amsterdam herhaalt de geschiedenis zich gelukkig niet: de toegift wordt dit keer gewoon afgemaakt en we krijgen er een volle uitvoering van Suite: Judy Blue Eyes achteraan. Van achteruit de zaal overzien we de vloer en constateren dat er daadwerkelijk een beetje magie in de lucht hangt: de losse insteek van de tweede set, met Almost Cut My Hair als lont in het kruitvat, heeft de avond toch naar de goede kant van de streep getrokken. Waar stemmen en harmonieën haperen, slepen Crosby, Stills en Nash de boel op karakter en uitstraling naar een eindsignaal waar iedereen vrede mee heeft. Het ronde peace-teken blijkt toch in een vierkante blokkendoos te passen, het enige wat ons nu te doen staat is het motto van de sixties na te streven: dromen van een mooie toekomst. Al is het, zowel wat band als buitenwereld betreft, tegen beter weten in.
Door Willem Bemboom / Fotografie: Luuk Denekamp
Gezien: 24 september 2015, Heineken Music Hall, Amsterdam