Een ludiek boekhoofdstuk in de OOR Recensiebijbel heet (te?) Kort door de bocht en dat zegt eigenlijk alles: ook wij sloegen de afgelopen 52 jaar wel eens de plank mis. In onze (jeugdige?) overmoed kraakten we meedogenloos platen af die later toch echt, unaniem, als meesterwerk zouden worden beschouwd en hoog in jaarlijsten eindigden. Andersom kwam ook voor: het aantal geflopte albums waarin wij potentiële klassiekers meenden te horen is aanzienlijk. We vroegen acht van de huidige OOR-recensenten naar hun grootste missers.
The Armoury Show
Waiting For The Floods
Kom, ik ga eens all the way. Terug naar medio jaren tachtig, de tijd dat ik nog een OOR-broekie was, alvast poserend als Autoriteit maar van binnen nog diep onzeker. Toch besloot ik maar eens luid toeterend van me te laten horen, over wat ik dacht dat minstens de Plaat van het Jaar zou gaan worden: Waiting For The Floods van The Armoury Show. Wie? Een ‘supergroep’ met ex-leden van bands als Magazine, Siouxsie & The Banshees en The Skids. Ik was vol-le-dig in de ban van dit duizelingwekkende meesterwerk en wist: als ik als albumrecensent écht een Popjournalistiek Statement wilde maken, moest ik vól op het orgel.
En dat deed ik. Onbevreesd. ‘Waiting For The Floods overrompelt al na één draaibeurt’, ronkte ik meteen in de inleiding. ‘Zelden werden oprechte passie en trots zo doeltreffend van een muzikale en compositorische inkleuring voorzien als hier.’ Er volgde een opsomming van de individuele kwaliteiten van de muzikanten, ‘onvermurwbare bouwstenen die de elf songs op dit album moeiteloos uittillen boven de misplaatste, zelfingenomen grandeur zoals die door groepen als Simple Minds ten toon wordt gespreid’. Ik hoorde ‘zonder uitzondering briljante composities’ en verlaagde me in mijn schuimbekkende enthousiasme zelfs tot hoofdletters en uitroeptekens: ‘Alles lijkt perfect gedoseerd en dat is NIET overdreven!’
De finale mocht er uiteraard zijn. ‘Een oppermachtig statement, het beste van U2, Big Country, Echo & The Bunnymen en al die andere geestverwanten verenigd in één naam, één magistrale plaat. Dat ik dit nog mag meemaken. Een openbaring.’ Hoe het verder ging? Wel, de ballon die The Armoury Show heette werd niet veel later unaniem doorgeprikt, ikzelf werd door menig grinnikende OOR-collega eens bemoedigend op de schouder geklopt en aan het eind van het jaar was er welgeteld één beschaamde recensent die het aan zichzelf verplicht was om Waiting For The Floods in z’n eindlijst te zetten. Ergens lafjes in het midden, dat wel. ERIK VAN DEN BERG
Editors
An End Has A Start
‘Is de wereld al klaar voor een nieuwe Radiohead?’ Die zin spookt nog wel eens door mijn hoofd als ik de neiging heb om met een groteske uitsmijter te komen. Ik had het hier over An End Has A Start, de tweede plaat van Editors uit 2007. Destijds was ik onder de indruk van hun debuutalbum The Back Room, ‘een van de Grote Debuten van 2005’ volgens collega Erik van den Berg in zijn recensie. Dit was zinderende postpunk waarin Joy Division nooit ver weg leek, al heeft zanger Tom Smith die vergelijking altijd weggewuifd.
Maar de band leek on to something. Ik was gewoon fan, bij de eerste nieuwe single Smokers Outside The Hospital Doors kon je me al opvegen. Nu hoor ik vooral een band die zichzelf een wat bombastische makeover heeft gegeven, al zijn de songs niet slecht. Dat stip ik ook wel aan (‘Het tempo is omlaag geschroefd, de gebaren zijn groter geworden’), maar tegen het einde gaat het mis: ‘Editors is grensoverschrijdend bezig en ontdoet zich achteloos van hokjes waarin de band is geplaatst.’
Editors was vooral hun muziek op stadionformaat gaan opnemen. Radiohead had natuurlijk U2 moeten zijn, al maakten ze dat ook niet waar. Niks mis met Editors, maar op grote experimenteerdrift zijn ze toch nauwelijks te betrappen geweest. JOHN DENEKAMP
Annie
Don’t Stop
Uffie, Annie, Robyn, Ke$ha en zelfs Lady Gaga – grasduinend in de zelfgeschreven recensies komen er veel vrouwelijke popsterren langs die (daar heb je ‘m al) met de kennis van nu een andere benadering hadden verdiend. Want achteraf gezien bleek ik de vrouwelijke muzikanten niet volledig op hun merites te beoordelen. Het was gemeengoed ook de prestaties van de producer achter de vrouwelijke popster te recenseren.
Je treft dat fenomeen al in de eerste poprecensies in de jaren zestig in Hitweek aan en het lijkt pas de laatste jaren te verdwijnen. Destijds ging het over de invloed van Phil Spector, Ike Turner of andere rotzakken. In de jaren zeventig kon er in OOR geen recensie over The Runaways geschreven worden zonder dat het uitgebreid over Kim Fowley ging. En zelf deed ik het dus net zo goed. Terwijl ik er niet bij was natuurlijk, in de studio.
Hoe de taakverdeling daar is, weten de betrokkenen alleen zelf. Dat we als recensenten graag de rol van de producer overschatten is algemeen bekend. Sinds een muzikant me ooit vertelde dat Rick Rubin in de studio eigenlijk niks uitvoert, ben ik ook wel klaar met die mythe. Het schrijven en praten over vrouwen in de muziek als afhankelijke wezens zonder mening heeft hun benepen positie alleen maar in stand gehouden. Het is mijn grootste fout in recensies geweest. ALEX VAN DER HULST
Gotye
Making Mirrors
Voorspellingen doen, het blijft linke soep. De laatste regel van de recensie van Making Mirrors (2011) van Gotye – alias de Australische Belg Wouter de Backer – luidde: ‘Groots album van een wereldster in wording.’ Gauthier is het Franse equivalent van Wouter, Gotye een fonetische Engelse schrijfwijze. Mijn voorspelling ‘wereldster’ was gebaseerd op het toen nakende succes van een prachtig anti-liefdesduet met zangeres Kimbra, Somebody That I Used To Know. In de recensie stond: ‘Wereldhit. Bekijk de clip!’ Let wel, dat schreef ik drie weken vóór de release.
Ik vroeg meteen een interview aan met de man. Wouter was verbaasd over de belangstelling uit Nederland en moest hard lachen toen ik hem vertelde dat die song zijn pensioen was. Hij had tijdens het creatieve proces nooit het idee gehad dat iets een hit op zou kunnen leveren. Eerdere versies van die song bevatten volgens hem teveel donkere partijen. De meer heldere, persoonlijke benadering bleek uiteindelijk het beste te werken. ‘Ook toen die klaar was, had ik hooguit het idee een aardige alternatieve popsong gemaakt te hebben. Toen de clip op YouTube kwam, hield ik de eerste week stiekem in de gaten of iemand die al gevonden had. Eerst was het wel lachen. Een paar honderd views werden er al snel een paar duizend. Daarna werd het griezelig.’
De clip is op het moment van schrijven 2.174.386.495 keer bekeken, het aantal hits op Spotify is 1.524.469.756. Hij won drie Grammy’s en kon op zijn lauweren gaan rusten. Misschien deed hij dat niet, maar toch heeft hij daarna muzikaal weinig potten meer gebroken. Hij was voor héél even een wereldster. Te vroeg binnen, waarschijnlijk. En in 2016 ook al eens, per ongeluk, doodverklaard door CNN. WILLEM JONGENEELEN
Brody Dalle
Diploid Love
Vanwege een verlopen Hotmail-account kon ik de recensies uit mijn eerste OOR-periode (2007-2009) niet terugvinden, maar ik weet vrij zeker dat ik brave, voorzichtige stukjes schreef. Bij mijn terugkeer in 2013 was dat wel anders. Muziek die net zo inwisselbaar was als mijn recensies van weleer fakkelde ik meedogenloos af. Het ging van ‘een zwanenzang met een onzekere glimlach’ (The Pains Of Being Pure At Heart) via ‘ronduit meelijwekkend’ (We Are Scientists) naar ‘is dit een grap?’ (Susanne Sundfør).
Tegenwoordig oordeel ik milder, misschien omdat ik uiterlijk steeds meer op die rigide oude man begin te lijken die ik van binnen altijd ben geweest. Ook op een ander vlak is er iets veranderd. Tien jaar geleden had ik het over ‘Scandinavische zangeresjes’ en ‘muziek voor blije festivalmeisjes’. Tegenwoordig noemen we dat seksisme.
Voor de recensie van Diploid Love van Brody Dalle (2014) schaam ik me diep. Ik schreef dat ‘haar album de aandacht eerst en vooral te danken heeft aan het feit dat het gemaakt is door het liefje ván.’ Dalle was destijds getrouwd met Josh Homme. Eerder ging ze met de zanger van Rancid, wat mij ertoe aanzette haar te beschuldigen van starfucken. Op een laffe indirecte manier zelfs: ik constateer dat ze ‘de schijn tegen heeft’. Ronduit meelijwekkend. KLAAS KNOOIHUIZEN
Boards Of Canada
Music Has The Right To Children
Volgens Muzieklijstjes.nl heb ik het duizelingwekkende aantal van 2034 albums in OOR besproken. Side note 1: ze hebben alle dancecompilaties meegeteld (schiet lekker op). Side note 2: heel veel écht grote platen heb ik niet gedaan. Ik was meer van klein maar fijn. En de dance dus. En dan vaak ook nog die waar niet op te dansen viel. Blunders? In retrospect was ik eerder te lief dan te kritisch over de weinige mega-acts die mijn pad kruisten (de Airs, Chemicals en Fatboy Slims van deze wereld).
Als er al iets aan mijn recensentengeweten knaagt, is het dat ik niet onmiddellijk het meesterwerk in Music Has The Right To Children heb herkend. Het officiële debuut van Boards Of Canada verscheen op 20 april 1998. In OOR 9 van dat jaar repte ik van ‘wonderschone lo-fi elektronica’, ‘naïeve, speels uitgewerkte ideetjes’ en ‘deuntjes zo dromerig dat ze zo van Aphex Twins eerste Ambient Works getrokken zouden kunnen zijn’, en besloot met: ‘Boards Of Canada heeft volstrekt gelijk: muzikanten moeten hun onschuld niet (te snel) verliezen.’ Wijze woorden. Maar ik vergat de superlatieven. En de uitroeptekens. De plaat die ik nu alweer 25 jaar als mooiste uit mijn OOR-tijd beschouw, heb ik destijds maar een halve recensie gegund, de rest ging op aan Plays van Sad Rockets. Ook lo-fi en elektronisch. Maar dat mag je meteen weer vergeten.
Bij de dubbelrecensie stond nota bene alleen het hoesje van Sad Rockets. Een half jaar later zette ik MHTRTC ternauwernood in mijn jaarlijstje. Plek 10, onder platen die ik nóóit meer draai. Zes maanden verder en nog steeds had ik het geheim niet ontrafeld, de magie niet gevangen, de melancholie en de pijn nog niet helemaal ingevoeld. Dat niet elke plaat meteen zijn geheimen prijsgeeft is een lastig aspect van het recenseren – misschien wel het allerlastigste. Er is geen tijd om de boel te laten bezinken, laat staan echt te laten indalen en er een innige, persoonlijke band mee op te bouwen. MHTRTC is daar voor mij hét voorbeeld van. Mijn tiende plek was trouwens hun enige notering in de jaarlijstjes van 1998. Zo was en is ’t dan ook weer wel. KOEN POOLMAN
Tame Impala
Currents
‘Overwegend zoutloos’, zo klonk het oordeel over een van de grootste albums van de afgelopen tien jaar: Currents van Tame Impala uit 2015. Goedbeschouwd de laatste écht grote rockplaat van de tegenwoordige tijd. Verderop in de tekst duiken ook nog de synoniemen ‘gezapig’ en ‘Moby-ambient’ op.
Wat de recensent – ja sorry, dat was ik – over het hoofd ziet, is hoe Kevin Parker zijn roezige indierockband hier opschaalt naar een state of the art stadionact. Op verbluffende wijze en binnen één albumlengte. Met de plompende Hofner-vioolbas nog steeds als basis, maar daarbovenop een compleet nieuwe geluidswereld, vol klotsende synthgolven en songstructuren die even ambitieus als aanstekelijk zijn. Psychedelische rock waar soms geen gitaar aan te pas komt.
Echt zo’n plaat waarvan we over een jaar of twintig zeggen: dit album is het centerpiece van zijn discografie. En dan blijkt het geklaag over het verlies van ‘de laatste moderne gitaarheld’ aan de synthesizer tamelijk onbenullig. Zeker als je de liveshow van Tame Impala hebt gezien, waarin gewraakte tracks als Eventually en Yes I’m Changing opbloeien tot hoogtepunten, met een klets confetti als bonus. ‘They say people never change but that’s bullshit / They do’, zingt Parker in die laatste track. Dat geldt ook voor recensenten. THOMAS SNOEIJS
Taylor Swift
Reputation
Recensenten zijn narcisten. Mama was onbereikbaar en daar zijn ze geestesziek door geworden. Daarom denken recensenten dat het oké is om – zonder zelf ook maar een valse noot te kunnen spelen – te schrijven dat Ed Sheeran er niets van bakt. Stiekem wil de recensent niets liever dan een eigen oeuvre om trots op te zijn. Een eigen Recensiebijbel om naar te wijzen en te zeggen: ‘Die Bob Dylan? Kennie ’m? Daar heb ik over geschreven. Ik heb bijgedragen aan zijn succes!’ Helaas fungeer ik bij OOR als officieuze stofzuiger van de Play-redactie. Al mijn favoriete platen worden gerecenseerd door anderen.
Wie ik wel aan mijn oeuvre kon toevoegen, was Taylor Swift. Daar was ik als elitair criticus vroeg bij. Schuimbekkend ga ik u nu vertellen: ik heb bijgedragen aan haar succes! Maar ik heb wel genadeloos zitten prutsen. Al Swifts misbaksels heb ik de hemel in geprezen. Al haar meesterwerken heb ik afgekraakt. Over Reputation – pure bagger, nooit meer beluisterd na het insturen van de recensie – schreef ik: ‘Het enige teleurstellende aan deze plaat is dat deze te laat voor mijn jaarlijstje kwam.’ En het jubelstukje over het stomme Evermore was stiekeme compensatie voor het onterecht afgefakkelde Folklore. RANDY TIMMERS
Ons nieuwe boek!
Het beste, scherpste, mooiste en meest lezenswaardige uit inmiddels 52 jaar popkritiek in OOR. Bestel ‘m hier.