In OORnotOOR belichten we elke maand een artiest, een genre, een label of een veelbelovend opbloeiende scene die je misschien niet zo snel in OOR zou verwachten – of hoogstens in de krochten van onze recensierubriek. Omdat ze ‘officieus’ buiten onze scope vallen. Deze keer: freejazz-pionier Cecil Tayor, die zijn piano als een slagwerkinstrument aanviel.
Foto Francis Wolff/Blue Note
Wie? Cecil Taylor. Jazzpianist van het freejazzende soort, de man die zijn instrument benaderde als ‘88 gestemde trommels’, de man die over zijn eigen spel zei: ‘Ik probeer op mijn piano de sprongen te verklanken die een danser in de ruimte maakt’, de man die solo en met verschillende ensembles een immens oeuvre schiep, de man ook die actief was als dichter hardop, de man die met stem maar met vooral met piano zijn luisteraars onvermoede werelden introk als was hij een heuse sjamaan.
Waarom nu? Omdat hij dit jaar 95 was geworden, als hij niet in 2018 was overleden. En omdat er een biografie van hem aankomt, In The Brewing Luminous: The Life & Music of Cecil Taylor van Phil Freeman, een journalist die op verschillende plekken (muziekblad The Wire, zijn eigen website Burning Ambulance) vaak én met kennis van zaken over Cecil Taylor schrijft.
Ik dacht eigenlijk dat jij niet zo geloofde in dat soort rare jubilea en gedenkjaren. Ik bedoel, 95! Goed gedacht. De ware reden is dat Cecil Taylor, de man met de 88 hamers en aambeelden, mijn luistergewoontes de afgelopen tijd aardig beheerst, tot op of over de rand van obsessie.
Zijn muziek, hoe intens en hemelbestormend ook, blijkt een ideaal tegengif te zijn voor het gestress en gedoe van alledag, het gedonder op de werkvloer, de drukte van de dagelijkse nieuwsstroom, het gedoe rond het Songfestival.
Het Songfestival? Die Taylor lijkt me in alles het tegenovergestelde van wat daar gebeurt. Een waar woord, voor de verandering. Tot en met de lengte van zijn stukken. Zo’n Songfestivalliedje moet in drie minuten klaar zijn, maar meestal ben je er ver voor die tijd wel flauw van; Taylor kon rustig een uur lang achter zijn piano tekeergaan en dan hunker je doorgaans nog naar meer.
Het keurslijf waar Joost in Malmö tegenaan liep versus de totale, compromisloze vrijheid. Van die dingen. Hoe dan ook: doe mij des avonds na gedane zaken en doorstane stress even een portie virtuoos gehamer van Cecil Taylor en ik ben weer je man.
Genoeg over jou, vertel es over Cecil Taylor dan. Sorry, goed punt. Cecil Percival Taylor dus, geboren in 1929 in Long Island City, in de New Yorkse wijk Queens. Met die voornamen kom je niet van een katoenplantage zou je zeggen, en inderdaad, hij stamt uit een middenklassefamilie.
Zijn moeder, jong gestorven, was pianiste en balletdanseres, en je hoeft geen psychiater van het Freudiaanse slag te zijn om daaruit zijn fascinatie met ballet te verklaren. Toen ze nog leefde moedigde ze hem op alle mogelijke manieren aan, en dus zat hij op zijn zesde al achter de piano. Om er niet al te vaak meer achter weg te komen. Ze liet hem ook het werk van de berucht-pessimistische filosoof Schopenhauer lezen, als kind.
Wat moet er van zo’n jongen worden? Hij droomde kennelijk van een carrière als dokter of advocaat, maar ging in plaats daarvan toch maar naar het conservatorium. Daar bestudeerde hij populaire muziek, maar belangrijker nog: hij dompelde zich onder in de klankenwereld van twintigste-eeuwse componisten als Bartók, Stravinsky, Elliott Carter, zulke lui.
En in zijn vrije tijd trok hij naar de jazzclubs van New York. Niet alleen om de bebop-revolutie van pianisten als Thelonious Monk, Bud Powell en de jong gestorven Dick Twardzik (aan heroïne), maar ook omdat hij geobsedeerd raakte door de methoden van Duke Ellington en zijn big band.
En dan word je vanzelf een beroemd freejazz-pianist? Wel als je zo getalenteerd bent als Cecil Taylor. Maar de roem liet nog even op zich wachten, en de rijkdom nog wel even langer. Zijn debuutalbum Jazz Advance uit 1956 kreeg wel de handen op elkaar, maar echt succes, dat duurde nog een poosje. Toch het lot van vernieuwers. Maar er moest wel brood op de plank. Aan het begin van zijn carrière werkte hij op een bank, later zowaar als afwasser.
Je zou ’t om minder opgeven. Maar dan ken je Cecil Taylor nog niet. Die man blijft stug doorhameren op zijn 88 snaren, timmeren aan een volstrekt eigen muzikaal universum.
Die compromisloze houding leverde hem langzamerhand erkenning op. Dat leidde tot enkele minder geslaagde albums met bekendere vakbroeders en -zusters als John Coltrane, Mary Lou Williams en Gil Evans, maar ook tot baanbrekende platen op verschillende labels, waarvan een paar op het roemruchte jazzlabel Blue Note al helemaal de jazzhemel deden schudden.
Platen als Conquistador! en Unit Structures behoren tot de meest vrijzinnige in de toch lang niet kinderachtige Blue Note-catalogus, en mogen beslist niet in je verzameling ontbreken naast de meer erkende meesterwerken van label- en tijdgenoten als Eric Dolphy, Wayne Shorter, Andrew Hill.
Die platen maakte hij met een band. Drummers als Sunny Murray, Andrew Cyrille en iets later Ronald Shannon Jackson zorgden voor een vloeiende om niet te zeggen kolkende ritmische basis. Bezettingswisselingen te over, maar constante factor in die bands was, tot zijn dood in 1986, saxofonist Jimmy Lyons. Die was met zijn nogal door Charlie Parker beïnvloede spel meteen een sterke link met de jazztraditie, iets waar Taylors muziek verder eigenlijk nauwelijks naar verwees.
Jazz/not jazz dus? Snedig opgemerkt, en er zit een kern van waarheid in. Zeker als hij solo speelde, wat hij vanaf de late jaren zestig meer en meer ging doen. Voor hemzelf was dat de ultieme vrijheid: geen medemuzikanten, hoe welwillend en empathisch ook, om rekening mee te houden. Gewoon spelen, laat die noten maar uit de snaren stromen – maar wel degelijk gestructureerd, gevormd uit stuiterende cellen.
Het grootste deel van zijn discografie sinds die tijd bestaat uit soloalbums, vaak live opgenomen (en bij voorkeur op een Bösendorfer-piano in plaats van een Steinway). Maar als hij een band om zich heen had, was het resultaat niet minder spannend en intens. Zoals een versie van zijn Cecil Taylor Unit met onder anderen Ronald Shannon Jackson en de uiterst expressieve violist Ramsey Ameen, die tegenover Jacksons donderende, bijna rockende ritmes een enerverend, grillig modern-klassiek kader zette.
Trouwens, hij was ook dichter, een kunstvorm die hij tijdens zijn concerten wel beoefende. Dan had hij wel wat van een sjamaan, die met zijn klanken (uit woorden of uit noten) ons een doorkijkje naar een andere geesteswereld gunt. Hij had trouwens Cherokee- en Kiowa-bloed in de aderen stromen.
Dus eigenlijk hoort die Taylor in geen enkel hokje thuis. Ja, in zijn eigen. Een bouwer van een universum, alleen voor hem – en zijn luisteraars. Er is een interview in The Wire, van zijn biograaf Phil Freeman, waarin hij op zo’n beetje alles en iedereen afgeeft. Vooral op andere jazzmuzikanten. Maar ook de Rolling Stones vond hij maar niks, en dat wil wat zeggen, want hij was bij het eerste Stones-concert in New York (zegt hij). Maar hij bleek wel fan van Beyoncé en Rihanna.
IN THE BREWING LUMINOUS: THE LIFE & MUSIC OF CECIL TAYLOR door Phil Freeman is op 5 juli verschenen bij Wolke Verlag.