afscheid

In Memoriam: Jan Rot (1957-2022) in zijn eigen woorden

Wat een rotnieuws. Jan heeft de handdoek geworpen waarmee hij tot voor kort nog het zweet van het voorhoofd veegde op het podium, moe maar voldaan als ie was, in zijn kwetsbare conditie. Jan mocht niet meer van de dokter, maar hij wilde niet stoppen. Jan wilde optreden. Altijd en overal. Zeker nu, op de hielen gezeten door de tijd, die door een uitgezaaide tumor nog zo kort was. Jan bleef hongerig, Jan bleef spelen en spelen en… Nu is het klaar. Alle grenzen aan een mens voorbij. Jan Rot is 64 geworden. Hij overleed thuis in Rotterdam.

(foto: Roy Tee, 1990)

‘Zie ons gaan, op de achtbaan van het leven’

Nederland heeft een geliefd en markant mens verloren. Liedjessmid, schrijver, meestervertaler, performer, muziekjournalist, bijna-Slimste Mens van Nederland (een van zijn laatste kunstjes, wat was ie goed!) en wat al niet meer. Een multi-talent dat met zijn hertalingen en vertalingen van liedjes, musicals en klassieke werken zoals de Mattheuspassie zijn stiel gevonden had. Nietig maar gewaardeerd medeschepper van ‘de wereldcatalogus’. Als songschrijver schreef hij voor vele collega’s, waaronder nationale grootheden als Rob de Nijs, Boudewijn de Groot en Henny Vrienten; in totaal heeft hij meer dan 800 (!) nummers op zijn naam staan. De lijst met verdiensten is lang en imposant. Sla er de kranten van morgen maar op na.

Wij, van OOR, willen Jan graag herdenken zoals wij hem in OOR hebben leren kennen en van ’m genoten hebben. In his own words. Of nee, in zijn eigen woorden. Jan was immers jarenlang als schrijver en columnist aan OOR verbonden en is ook verschillende keren in OOR geïnterviewd. De muzikant Jan Rot en de schrijver Jan Rot lopen zij aan zij door de geschiedenis van OOR. Op een slungelig drafje, dan weer met ferme passen, af en toe een vrolijk hupsje. Zijn columns en interviews tezamen vormen de kroniek van een waarlijk Rot-leven. Een fonkelende ster boven Makassar, Celebes, kerstnacht 1957, uitgedoofd in Rotjeknor, te midden van zijn geliefden. Jan, zoals wij hem ons herinneren. Op de rollercoaster van het leven.

PANISCH SONGSCHRIJVER

Het jaar is 1977. Onder invloed van de punk schieten overal in het land de bandjes als paddenstoelen uit de grond. In Groningen noemen ze zich de Streetbeats, najaar ’77. Frontman is Jan Rot. Hij is 21 als hij anderhalf jaar later alle liedjes van debuut Boys + Girls (1979) bij elkaar blijkt te hebben gepend. Eenmaal verhuisd naar Amsterdam begint hij Ratata. De band raast door het clubcircuit (Ain’t Got All The Time!) en maakt drie singles. Dan vindt Jan de tijd gekomen en gaat solo. In OOR 19 van 22 september 1982 gaat Alfred Bos in gesprek met de als soloartiest debuterende jonge Rot. Jan is 24 en heeft net twee kleine hits gescoord met Counting Sheep en Bobby, Roger And Eileen. Zijn werkethos is dan al die van de latere Jan Rot die we van zijn (minutieuze!) hertalingen kennen, maar over de Nederlandse taal als vehikel voor rock & roll heeft hij dan nog heel andere gedachten. Een monoloog van ‘een panisch songschrijver’ die over zichzelf zegt: ‘Ik ben geen rock & roll-artiest in de ware zin des woords, aan dat plaatje voldoe ik totaal niet. Maar het zit van binnen, alles wat ik doe heeft daar vreselijk veel mee te maken.’

Jan: ‘Als je je als Nederlander gaat bemoeien met de grote wereldcatalogus, ben je al behoorlijk gehandicapt. Ga je dan nog eens in je eigen taal werken, dan maak je het nog moeilijker. Iemand met een houten been kan prima lopen, maar het is een beetje onnozel als ie met de Olympische Spelen mee wil doen.’

‘Het Nederlands is de meest a-melodische en meest a-ritmische taal die je je voor kunt stellen. En bovendien nog een enge taal ook, vreselijk calvinistisch. Ik hou van jou is eng… liefde… [trekt een eng gezicht]. Die taal past niet bij wat ik mooi vind, Nederlands is te hard qua klank. Vandaar de kanttekening dat je met dialect al een heel eind opschiet. Vlaams is alweer veel beter geschikt, dat leunt qua uitspraak al een beetje tegen het Frans aan. Frans is echter totaal ongeschikt voor rock & roll, het is te lief en te zacht. Plat Frans daarentegen, in de cajun bijvoorbeeld, is niet meer de taal van Aznavour, dat is ook prachtig. Maar Engels is voor popmuziek dé taal.’

Ik heb Jip Golsteijn wel eens horen zeggen dat Hollanders die in het Engels proberen te zingen, altijd achterlopen op hun Engelse en Amerikaanse collega’s omdat ze een achterstand in taal hebben, werpt Alfred Bos tussendoor.

‘Daar zit natuurlijk veel in. Ik heb er uiteraard zelf ook last van, maar ik probeer eigenlijk een soort Esperanto te schrijven. De teksten van goeie Engelse en Amerikaanse songschrijvers kunnen door een kind begrepen worden. Een oud statement natuurlijk, dat het moeilijk is om het zo makkelijk te zeggen. Maar het blijft een handicap, zeker. Het ligt ook in mijn bedoeling om er een paar jaar te gaan wonen, enkel om de taal. Omdat je het steeds weer over hetzelfde hebt, wordt het steeds moeilijker om steeds geraffineerder te zeggen wat je wilt zeggen. Daardoor kom je voor het probleem om het peil van de teksten gelijke tred te laten houden met de muzikale ontwikkeling.’

‘Ik heb gisteren net boek 3 volgemaakt, dat zijn nu 300 liedjes die ik naar de BUMA heb gestuurd. Ik ben nu op 304, bij het vorige interview was ik op 284, dat was drie weken geleden. Het eerste boek bestrijkt de periode met de Streetbeats, dat is tweeënhalf jaar. Het tweede boek is anderhalf jaar en dit derde driekwart jaar. Ik denk dat ik dit jaar uitkom op 130 liedjes. En wat moet ik ermee doen? Ik ga nu spelen met de jongens van De Toekomst en het allermoeilijkste is om het repertoire bij elkaar te zoeken. Ik weet bij God niet wat ik nou zal gaan spelen, alsof je een speeltuin binnenkomt en niet weet te kiezen tussen de schommel en de glijbaan. Een zeer onhandige luxe, maar wel prettig natuurlijk.’

‘Direct vanaf het begin, toen ik elf was, maakte ik van alles meteen een liedje, uit twee willekeurig gevonden akkoorden. Dat heb ik nog steeds. Vandaar dat mijn productie zo hoog ligt. Ik heb nog steeds iets kinderlijks, dat ik dat ene zinnetje graag wil afmaken. Dat lukt natuurlijk niet altijd. Wat ik vandaag schrijf moet minstens zo goed zijn als dat van gisteren. Nee, dan maak ik het gewoon af. Drieduizend halve liedjes op de band. Daar doe ik eigenlijk niets mee. Vorige maand heb ik van acht bandjes met halve liedjes één kant overgehouden, enkel de echt briljante ideeën. En de rest? Jammer, niet gaan.’

‘Je kunt er heel veel in leren. Als je uitsluitend genoegen neemt met originele ideeën, dan zou ik zo weinig mogelijk schrijven. Ik doe net alsof ik ze uit mijn mouw schud, maar het is een behoorlijk blok aan mijn been. Schrijven is gewoon werk en niet echt het leukste werk. Gisteren ben ik bijvoorbeeld na twee uur opgehouden. Echt niets, helemaal blanco. Twee uur bezig zonder dat er ook maar één sprankje overslaat. Ja, dan voel ik me vreselijk opgelaten. Praktisch elke drie weken denk ik: je kunt het niet meer, het is op. Ik heb nog 300 liedjes liggen en kan dus voor de rest van mijn leven plaatjes maken en dan zal ik maar tegenover mijn vriendjes en mijn platenbaas doen alsof ik ze net schrijf, maar ik kan het niet meer. Andere songschrijvers moeten dat ook hebben, steeds weer die angst, ook al weet je dat het niet zo is, want het is al honderd keer gebeurd. Ik schrijf nooit liedjes om er eentje bij te hebben, daar wil ik geen moeite voor doen.’

(…)

‘Ik hecht waarde aan mijn lp [Single], maar singles vind ik veel leuker. Ik hecht ook veel waarde aan de Top 40. Vroeger stonden er tien te gekke plaatjes in, tegenwoordig drie. Het is iedere keer mijn doel om een van die drie te zijn. Als Bobby, Roger And Eileen nog iets meer naar rechts was gegaan, was het een verderfelijk liedje geweest. Het is veel moeilijker om tegen de grens van Boney M aan te hangen dan tegen de grens van de Stones, dat is veel minder gevaarlijk. Ik vind het heel leuk om boven die afgrond te balanceren, als weldenkend mens die het niet voor de poen doet.’

(uit: OOR 19 1982)

WHAM! BAM! THANK YOU MA’AM

Een jaar later ontmoet Jan Rot op uitnodiging van OOR zijn held Fats Domino. Het is, in OOR 23 van 19 november 1983, een liefdesverklaring aan de pionier(s) van de rock & roll en de eerste van zijn vele bijdragen aan het blad, dat hij later ook met een column (H.A.L.), een platenkastrubriek (Controle), interviewseries als Top 40-ers en Hollands Glorie (waarin hij mensen als Wally Tax en Hans van Hemert interviewt) en zelfs een heuse, onregelmatig terugkerende cryptogram zal opleuken – want als Jan iets goed kon, dan was het wel ons blad leuker maken. Ondertussen haalt hij ook met enige regelmaat de Oase-pagina’s met zijn eigen albums. Single (’82), Rot & Roll (’84), Rot, Warm & Tender (’88), Hoop & Liefde (’90), Een Zee Van Tranen (‘92), Counting Sheep – Singles ’82-’88 (’93) en Schout Bij Nacht (’95) stutten zijn reputatie als veelzijdig songschrijver en tekstdichter.

Een tweede hoogtepunt in Jans OOR-tijd is het verslag van het afscheidsconcert van Wham! in Wembley, en dan met name de reis ernaartoe in een bus vol opgewonden Nederlandse pubers. ‘Weg Wham! – Busreis Naar Een Finale’ is zonder twijfel de grappigste bijdrage in ons vorig jaar verschenen jubileumboek Want More? Het Beste van 50 Jaar OOR. Jan was zelf ook verheugd dat we hem vroegen of we het verhaal uit 1986 mochten gebruiken voor het boek.

Een fragment. Jan zit in een bus vol met Nederlandse fans op weg naar het concert, het inferno moet nog losbarsten, maar Wham! heeft al wel de cassettespeler van de buschauffeur veroverd.

Vanaf Dover is het weer goed raak. De Young Guns, Bad Boys, Wham Raps, Heartbeats, Wake Me Up Before You Gogo’s, Love Machine’s en Credit Card Baby’s drenzen genadeloos voort. Ik krijg een sterke, mij onbekende behoefte tot Einstürzende Neubauten of zoiets en beklaag Bart Chabot, die voor dit tripje had bedankt. Hij miste het kwaad in de pop? Wel, het ligt hier voor het oprapen.’

En op de terugreis, in diezelfde bus.

‘Achteraf had ik natuurlijk beter moeten weten en een vliegtuig moeten charteren. Geld speelt geen rol wanneer de geestelijke gezondheid in gevaar komt. Want lieve hemel, die thuisreis. Veertien uur in een afgesloten ruimte, snikheet, joelende kinderen, en aan één stuk door die ene cassette. Achter elkaar, om en om. Mein Whampf. Het hamert in mijn kop: het is hun reis, die kids staan in hun recht! Ik kan het niet maken die vervloekte cassette uit dat apparaat te trekken en te vernietigen, te vermorzelen, de feestelijk opgehangen posters van de raampjes te scheuren, die rotkoppen op shirts van de ontluikende tienerborstjes te rukken, de eerste die nu nog de naam George Michael in de mond neemt acuut te elimineren, zo’n krijsend kind te wurgen uit opgekropte wanhoop. Hysterische lachbuien wisselen af met heuse tranen. Krampachtig leef ik telkens toe naar de stiltes tussen die gekmakende wijsjes, maar er is altijd wel zo’n blaag die dan valserig krijst ‘Yeyeye ladidadida yeyeyeeh’, het refrein van Edge Of Heaven dat me aan de rand van de hel brengt.’

(uit: OOR 14-15 1986)

PENVRIEND

In maart ’84 begint Jan in OOR een fictieve correspondentie met een pen-pal overzee. In de column-in-de-vorm-van-een-brief, getiteld H.A.L., kort voor Holland-America Line, beschrijft hij gedurende enkele jaren zijn leven als ploeterend artiest, geeft hij hilarische inkijkjes in het vaderlandse muzikantenwereldje, schrijft vreugde en frustratie van zich af en is openhartig (en vaak erg grappig) over privé- en randzaken (zoals bijv. Ajax, die andere liefde). Rode draad: zijn liefde voor de rock & roll en het levenslied, en alles daartussenin.

In OOR 22 van 3 november 1984 laat hij die liefde spreken:

Dear pen-pal van me,

Afgelopen week was ik me aan het verpozen in een kroeg, waar ook Bronski Beat zich in het nachtleven stortte. Ik ben van nature eenkennig en zeker niet opdringerig aangelegd, maar nu had ik de sterke behoefte dit trio, dat mijn volledige sympathie heeft, daarvan kond te doen. Bovendien stond ik me te vervelen, ik stelde me netjes voor, bestelde hen iets te drinken en conserveerde een stief kwartiertje met Larry; dat sprinkhaantje met bril.

’s Avonds thuisgekomen zag ik ditzelfde heertje tussen zijn twee makkers prijken op een affiche in de VARAgids (waar ik een abonnement op heb, wat zal ik erom liegen). Een tevreden gevoel bekroop me, die befaamde meneer op de middenpagina van zo’n gewichtig familieblad kende ik toch maar persoonlijk!

Het had iets hoerigs, ik geef het toe: ik begon ineens op een rij te zetten al die beroemdheden, wier pad ik had gekruist. Zouden ze zich mij nog herinneren? Zeker niet Boz Scaggs, die in de Mazzo ooit per ongeluk mijn glas jenever omstiet, zich verontschuldigend mij een nieuw aanbood en doorliep. Zeker wél Bill Spooner van de Tubes die jaren geleden na een gezamenlijk concert in Carré mij onze toenmalige reclamebutton met de tekst I’m a Streetbeat ontfutselde. Onlangs schoot hij me op een feestje aan – ík had hem in eerste distantie niet herkend – en vertelde dat hij de hele verdere tournee met die knoop op zijn revers had rondgehupst. Toch leuk…

In ’77 duwde ik bluesveteraan Big Joe Williams een van zijn eigen lp’s onder de bejaarde neus ter signering. Het bibberige kruisje dat hij plaatste onder de krakerig uitgesproken woorden ‘Sorry son, Big Joe can’t write!’ ontroerde me tot tranen toe. God hebbe zijn ziel. Ach ja, zo heb ik als ukkie van elf in het vliegtuig van Djakarta naar Bangkok ook Jan Wolkers om een handtekening verzocht die hij – verrast in den vreemde herkend te worden door een kind – over de lengte van een klein A4’tje met zwarte stift gezet aan mij overhandigde. Of ik wel eens wat van hem gelezen had, vroeg hij geamuseerd ongelovig. ‘Ja meneer’, piepte ik vroegrijp, ‘vooral die passage dat u het met die kip doet vond ik boeiend…’ Bloosde hij, of verbeeldde ik me dat?!

Aan het autogram dat de meeste indruk op me gemaakt heeft, heb ik, middels een warm-menselijk artikel in OOR vorig jaar, landelijke bekendheid gegeven. With Luck, Fats Domino, het hangt nog immer boven mijn bureau.

Genoeg handtekeningen gejaagd. Een aardige confrontatie was die met de Sex Pistols in de voormalige Groningse sociëteit Speakeasy, ten tijde van hun eerste tournee. Ik verweet Johnny Rotten dat hij mijn naam had gejat. Ik zwaaide triomfantelijk met mijn girobetaalpasje om Lydon van mijn gelijk te overtuigen, hetgeen de aandacht trok van Sid Vicious, die al een tijdje naast ons stond te waggelen. Want zag hij daar niet ook een briefje van tien in de portemonnette? ‘Gimme a beer, man, gimme a beer…’ Smeken op bitse toon. Een paradox, maar het kan, ik hoorde het zelf.

Ik voel me gewichtig worden bij het ophalen van deze anekdotes. Iets van hun licht schiet ook op mij. Mag ik in de volgende H.A.L. doorgaan? Een serietje J. R. ontmoet? Je hebt het maar goed te vinden! Saluut.

Je Jan Rot

P.S.: Want zo stond ik bijvoorbeeld in een urinoir eens naast Divine, en ik heb ook een balletje getrapt met Johan Neeskens…

(uit: OOR 2 1984)

EEN WAAR KUNSTENAAR

Een jaar later deelt hij, als muzikant in de betrekkelijke marge van het vaderlandse clubcircuit, zijn existentiële twijfels met de lezer. We bladeren en lezen in OOR 7 van 6 april 1985:

Dear pen-pal van me,

Ik stond gister voor het raam en dacht ineens: alles wat ik doe en heb gedaan berust op bluf. En voorzover er tussen al die bluf splinters van volmaaktheid dwarrelen, dan heb ik die niet zo bedoeld.

Op dat moment schonk ik weinig aandacht aan dit markante gegeven, al dronk ik in het nachtleven iets meer dan gewoonlijk. Vandaag kom ik er echter niet onderuit – stelt wat ik doe iets voor? Weet ik ergens iets van?

Ik heb bet gymnasium doorlopen zonder doublures. Maar over parate kennis en een scherp inzicht beschik ik niet. Mijn eindexamen was een aaneenschakeling van handigheidjes. Latijn bijvoorbeeld, een stuk Vergilius in het Nederlands omzetten, ik bracht het er goed van af. Maar hoe kwam dat? Ik had het hele boekje uit mijn hoofd geleerd. Bij het zien van een paar trefwoorden wist ik waar ik was, en kon zo de vertaling geven. In tien minuten was ik klaar, ik kreeg een zeven, maar wist niets van Latijn.

Ik koos voor het artiestenleven. Werd ik door Hogerhand gedreven, of wist ik niks beters? Al jaren vermaak ik – in fleurige tienerkledij gestoken – de opgroeiende jeugd met mijn pianospel. Wat een doorsnee pianist moet kunnen, kan ik niet. Wat ik beheers is een vorm van ‘slagpiano’, een niet te stuiten ritmische cadans. Het swingt en het klinkt indrukwekkend, daar is alles mee gezegd. Is Bo Diddley een echte muzikant?

Ik zing er liedjes bij. Ben vergeleken met een balkende ezel en een ongrijpbare vlo. Ik heb me ooit een acute liesbreuk gezongen, en ben aldus de enige Nederlander die kan bewijzen dat ie met z’n ballen zingt. Een stem die je herkent uit duizenden, maar een echte zanger? Is Randy Newman een echte zanger?

Ik ben niet beeldschoon of supersensueel van uiterlijk, kan niet dansen of tappen, heb geen demonische uitstraling. Toch weet ik publiek naar mijn hand te zetten, en heb op het podium alles onder controle. Is Joe Jackson een echte performer?

Behalve liedjes schrijf ik krantenstukjes en heb een boek voltooid. Ik weet hoe een zin te beginnen en hoe te eindigen. Maar tussen al die duizenden regels door mijn typmachine vastgelegd, zit geen alinea die de wereld van de ondergang zal redden of tenminste blijvend beïnvloeden. Is Boudewijn Büch een echt schrijver?

Als een waar kunstenaar heb ik twijfels over mijn scheppingen, maar de vakbroeders die ik zojuist heb opgevoerd en aan wie ik mij spiegel staan op hun gebied ver boven mij, en zijn toch niet van wereldklasse. Ik zou natuurlijk definitief kunnen besluiten dat ik géén groot en uniek kunstenaar ben. Hoogstens een niet van enig talent gespeende amuseur, een aardige songwriter met een sympathieke stem, een eigengereid muzikant, een handig auteur met een vlotte pen. Maar heeft het leven dan ineens meer te bieden? Mijn ambities zouden op slag slinken.

Want mijn leven is werken. Is mijn werken bluf dan is mijn leven bluf. En ik weet niet zeker of dat een prettige zekerheid zou zijn. Dat ik net zo goed niets zou hoeven doen, bedoel ik. Nee, dan maar desnoods zelf geloven in die bluf als zijnde iets wezenlijks, en anderen zo gek krijgen dat gevoel te delen, dan word ik financieel in staat gesteld er tot mijn dood mee door te gaan. En dat is toch spannender dan trouwen en een kind. Saluut.

P.S.: Morgen sta ik weer voor het raam en denk: Jan, je bent de beste in alles, maar de mensen weten het nog niet…

Je Jan Rot

(uit: OOR 7 1985)

Foto: Roy Tee, 1990

ALLES PAST AL IN ELKAAR (ZONDER MIJ)

In de OOR van 6 oktober 1990 wordt Jan Rot zelf weer eens geïnterviewd in zijn lijfblad door Eduard van Holst Pellekaan. Aanleiding is zijn eerste Nederlandstalige plaat Hoop & Liefde – in zijn eigen woorden ‘een verkenning van het niemandsland tussen Pierre Kartner en de Tröckener Kecks’. Plaats van handeling is het Italiaanse vlaggeschip van de Amsterdamse Sail-manifestatie. Jan, Eduard en fotograaf Rob Marinissen monsteren aan in IJmuiden. Tussen de Italiaanse mariniers doet Rot, dan 32, zijn verhaal, dat begint in de Oost.

Jans jonge jaren zoals opgetekend door Van Holst Pellekaan:

Jan Rot is op kerstnacht 1957 geboren in Makassar op Celebes, een van de Indonesische eilanden. Zijn vader is zendingsarts, een man met een missie. In 1967 is de familie Rot met verlof terug in Nederland. Op het strand van Zandvoort komt Jan voor het eerst in aanraking met popmuziek. Hij is meteen verloren. Een transistorradio en enkele popblaadjes vormen zijn eerste aanschaf. Jan zweert dat hij later muzikant zal worden. Het verblijf is maar van korte duur en de familie moet op een vrachtschip mee terug naar de voormalige kolonie. Jans tegenzin is groot. Nederland verdwijnt in de verte en de stem van Lex Harding gaat langzaam maar zeker onder in het geruis van de radio- en zeegolven.

In de Golf van Biskaje viert Jan zijn tiende verjaardag. De scheepskok heeft een enorme taart voor hem gebakken. Maar de rest van de familie is zeeziek en alleen de jarige eet van zijn cadeau. Als hij bovendeks over de golven naar de ondergaande zon staat te kijken, denkt hij: ‘De wereld is als een taart, te groot voor mij alleen. Mijn leven zal heel eenzaam zijn.’

In Indonesië wordt de heimwee naar de wereld van de popmuziek alleen maar sterker. Hij haat het in zijn geboorteland. De foto’s uit door tantes opgestuurde popblaadjes zijn z’n beste vrienden. Titels en namen uit de Top 40 leert hij uit z’n hoofd zonder ze te kennen. En hij slaapt met een potlood in zijn mond om net zulke lippen te krijgen als Mick Jagger.

De verkapte ballingschap wordt opgeheven als de familie in 1970 definitief terugkeert in Nederland. Jan moet naar de middelbare school. Op een middag sleuren opgewonden klasgenootjes hem mee naar een hut op de Dwingeloosche Heide: ‘We gaan neuken!’ Jan weet dan nog nauwelijks wat die woorden betekenen. ‘Daar, in het hooi zag ik haar liggen. Ik ben toen heel hard weggerend.’ ‘Ze’ was Valerie, ‘de mooiste van de klas maar niet goed wijs’. Vele jongens zagen daar voor het eerst hun kans schoon.

In eerste instantie wilde de zanger door middel van het lied Valerie [te vinden op Hoop & Liefde] afrekenen met die vieze jongetjes, nu met ‘baarden en buiken’. Maar in een later stadium besloot Rot om toch niet uitdrukkelijk partij te trekken. Nu zweeft de verteller als het ware boven die hut en vertelt het verhaal zonder echt te oordelen. Toen Valerie (Vale Rie) op de radio werd gedraaid, leidde dat tot boze reacties van moralistische luisteraars en, uiteindelijk, tot terughoudende discjockeys. Hilversum lijkt de ‘verkenning van het niemandsland tussen Pierre Kartner en Tröckener Kecks’ niet aan te durven. Op het feestje ter gelegenheid van één jaar Lokschijf vroeg een regionale radioreporter aan Rot waarom de zanger het in die 52 weken niet één keer tot Lokschijf had gebracht. Het viel niet mee om een antwoord te bedenken.

Op Hoop & Liefde staan de liedjes waarmee Jan Rot, na twaalf jaar van ‘veelbelovendheid’, in Op Losse Groeven [populaire TROS tv-show met Chiel Montagne] wil staan. De liedjes waarvoor hij een gouden plaat in ontvangst wil nemen. Dat is geen valse bescheidenheid. Hoop & Liefde is een van de mooiste platen ooit in het Nederlands opgenomen, het geraffineerde midden tussen de traditionele smartlap en de jachtige rock & roll-song. Twaalf liedjes in minder dan dertig minuten zonder één overbodig moment. Spannende ritmes, beeldende teksten waarin regelmatig alliteratie en binnenrijm voorkomt, en een stem met een snik. En juist daarom, omdat het iets nieuws is, omdat dat ‘niemandsland’ blijkbaar zo onontgonnen is, dreigt Hoop & Liefde tussen de wal en het schip van de publieke interesse te vallen.

Jan: ‘In wezen ben ik een gematigd mens. En de oerkreet van een gematigd iemand is gewoon niet interessant. Mijn talent is beperkt. Ik moet heel hard werken. Het is een langdurig en moeizaam proces, het graven naar de schat onder het zand… om uiteindelijk bij te dragen aan de wereldcatalogus.’ ‘Dagen gaan voorbij, peinzend over net dat ene zinnetje, of die twee ontbrekende woorden, me afvragend waarom ik dit toch allemaal doe. Een liedje is in vijf minuten gemaakt. Maar dan begint het schaven. En ik ben niet klaar voordat ik kan zeggen: jij bent het beste wat ik ooit heb geschreven.’

‘Ik had net Zo Mooi, Zo Wreed gemaakt [‘Hij draait zich om, en, van haar af / Zoekt naar een zuigzoen, vloekt, strijkt z’n haar glad / Glijdt traag in z’n kleren en vraagt haar om een vuurtje / Hij blijft voor het venster een sigaret lang staan / Ik moet zo weg zegt-ie, z’n jas al aan / Tussen komst en vertrek zit amper een uurtje / Hoe kan iemand zo mooi, zo wreed zijn…’]. Zat op het bed en dacht: dit is een wereldhit, dit is, dit is… dit is ergens van. Na een paar uur wist ik het. Het was CuCuRuCuCu, een hit van Trini Lopez. Toen heb ik de coupletten maar aangepast. Een cover maar toch ook weer niet.’ Zo Mooi, Zo Wreed is fictief auto-biografisch. Gezongen vanuit de beleving van de gebruuskeerde vrouw, maar gebaseerd op de waargebeurde situatie waarin de zanger zelf de meedogenloze man was. ‘Vaak ligt in de liedjes de nadruk bij degene die ik niet was.’

Het liedjes maken mag dan gelijkstaan aan ‘het hart leegschrapen’, optreden is versieren – Jan Rots samenvoeging van menslievendheid, anderen blij willen maken en ijdelheid. ‘Met het eerste nummer jaag ik alle vijanden weg. Dan wordt het publiek langzaam verleid, en met het laatste liedje heb ik iedereen voor me gewonnen. De zaal het idee geven: we maken nu iets mee dat niemand anders weet.’

Een van de meezingers tijdens een Jan Rot-optreden is Alles Past Al In Elkaar: ‘Alles past al in elkaar zonder mij, zonder mij past alles in elkaar’. Een wonderlijke ervaring als een heel publiek die tekst in koor meezingt. In zijn ‘onhandig vlammende liefdesroman’ Verkeerde Nachten (uit 1984) is dat ook de laatste zin. ‘Aan de ene kant ben ik heel sociaal. Ik heb altijd verkering, was vroeger nooit het lulletje van de klas. Maar aan de andere kant is er die berusting.’

Jan Rot is een kerstkind, maar ook: 1.99 meter lang. En dat is nu eenmaal geen twee meter. Zijn gelukkig gesternte maakt dat hij in het dagelijks leven altijd de juiste keuze maakt. Het dieper liggende gevoel van overbodigheid wordt daardoor en door de liedjes dragelijk gemaakt. ‘De laatste jaren wordt de heimwee naar Indonesië steeds sterker. Indischgasten herkennen veel in mijn muziek. Een moeilijk benoembaar gevoel is dat. Vorig jaar was ik er even terug en voelde: dit is mijn thuis, op mijn zestigste zit ik hier en hoef ik niets meer.’

‘Ik voelde daar geen noodzaak om me met liedjes overeind te houden, om te moeten communiceren door middel van muziek. In Indonesië hoef ik alleen maar te zijn. Ik heb er dan ook geen één idee voor een liedje gekregen.’

(uit: OOR 20 1990)

ZELFCONTROLE

In diezelfde OOR van 6 oktober 1990 zwaait de OOR-redactie haar columnist en ‘reporter-voor-lastige-klussen’ uit – hij maakt een transfer naar Nieuwe Revu. Bij dit afscheid duikt Eduart van Holst Pellekaan samen met Jan in zijn platenverzameling voor de rubriek Controle, het vaste OOR-onderdeel dat ‘inspecteur’ Rot zelf enkele jaren heeft ingevuld met bekende Nederlanders en muzikanten. In de eigen platenkast speurend mompelt hij: ‘Hmm, dat antwoorden bedenken is toch moeilijker dan ik dacht.’

Van Holst Pellekaan noteert: Binnengekomen valt ons oog direct op de resten van een luistersessie die de vorige nacht heeft plaatsgevonden: een stapeltje 45-toerenplaatjes van Wim Kan en Wim Sonneveld. Ook het werk van supercrooner Frank Sinatra en country-gigant Hank Williams staat prominent vooraan. ‘Als ik jullie verkoop, kan ik zo drie maanden in het buitenland zitten’, voegt Rot zijn acht (!) diepe bakken vol met singetjes wel eens toe. Het zijn er minstens 5000, allemaal in een beschermhoesje. Ooit de eerste was Wild Honey van The Beach Boys. Hoeveel langspeelplaten de zanger en schrijver in zijn Amsterdamse woning heeft staan, weet hij niet. Een meter of vijf waarschijnlijk. Ze hebben plaatsgemaakt voor een paar plankjes betrekkelijk willekeurige cd’s, en leiden nu een stil bestaan in de donkere kelder. ‘Er bestaan nauwelijks lp’s waarop alle nummers echt goed zijn. De essentie van een artiest ligt meestal besloten in zo’n vier singletjes.’ Die verzamelt Rot dan ook. ‘De hitparade is lang zo slecht niet. Ik moet alle nummer 1-hits hebben.’

(…)

‘Ik koop altijd alles tweedehands. Platen vind ik eigenlijk te duur.’ De kenner van de uitverkoopbakken completeert zijn collectie meestal zo’n twee jaar nadat een nummer een verkoopsucces is geweest. Als dan door de koptelefoon nog steeds een onverbiddelijke hit schalt, kan Rot met een gerust hart ƒ2,95 (liefst minder) op de toonbank leggen. Zo lang Rot zich kan herinneren, betrekt hij zijn plaatjes uit de bakken met afdankers. Vroeger, in zijn Drentse middelbare schooltijd, sprong hij regelmatig op de fiets om in weer en wind naar het verre Amsterdam te pedalen. Bij Concerto sloeg hij dan Reed en Bowie in, om die met een royale marge aan zijn rijke klasgenootjes te verpatsen. Wat kocht hij dan zelf? ‘Ruim 70 procent zwart, vooral blues. En voor de rest blanke varianten daarop, zoals Cuby en de Stones.’ Eén keer heeft Rot zijn tweedehandsmanie laten varen. Toen de singles van de Sex Pistols uitkwamen kocht hij ze meteen. Voor de volle prijs. Maar met de geruststellende gedachte: ‘die worden later veel waard’. EMI wist toen nog niet precies wat het uitbracht en adverteerde op de achterkant van de hoesjes met de Zangeres Zonder Naam. We bestuderen de prachtige hoesjes van Holiday In The Sun en Anarchy In The U. K. om tot onze schrik de bruine resten van reepjes plakband te ontdekken. ‘Dat is inderdaad de ergste fout die ik uit zuinigheid heb kunnen maken: plakband om doorslijten te voorkomen. Nu zijn ze eigenlijk waardeloos geworden.’

(…)

Jan Rot zit, antwoord gevend op zijn zelfbedachte Controle-vragen, nog wel te wachten op cd-uitgaven van Sonny & Cher en de Hawaiiaanse Gabby Pahinui. Als hij daarop niet zou mogen wachten, zou hij de cd-bon verzilveren voor iets ‘country-achtigs, Waylon Jennings of Willie Nelson’. En de droomsessie? Die heeft een paar jaar geleden reeds plaatsgevonden, grijnslacht de artiest: voor een hysterische menige verzorgde Jan Rot, samen met de leden van Supertramp, de definitieve uitvoering van de Shorts-klassieker Comment Ça Va (‘comme ci, comme ci, comme ci, comme ça’).

(uit: OOR 20 1990)

Foto: @Maandagdaandag

DE KERN VAN MUZIEK

Fast forward naar 2021. OOR viert haar vijftigste verjaardag met een vuistdik boek en blikt in een aantal artikelen terug op een halve eeuw muziekschrijverij. Uit het contact rond het boek – ik kende Jan Rot eigenlijk alleen van radio en tv, maar al snel voelde ik me die pen-pal, KP – ontstaat het idee om nog iets samen te doen. Het voorstel om de schrijver Jan Rot in gesprek te laten gaan met de muzikant Jan Rot komt van Jan zelf. Het blijkt een gouden greep. In OOR 7 van 2021 praat Jan hardop tegen de spiegel – vanuit zijn, weten we dan pas net, ziektebed. Zijn comeback blijkt ook gelijk zijn afscheid.

Schrijver: ‘Ja, ik dacht naar aanleiding van deze tweespraak: o, joepie, laten we weer over muziek gaan schrijven. Maar er is toch wel een probleem. Ik volg de huidige popmuziek al heel lang niet meer.’

Zanger: ‘Je vangt wel wat op, natuurlijk. Komt zoon Wolf ineens met Billie Eilish, en zit je net als je vader vroeger bij Procol Harum braaf mee te knikken dat het behoorlijk goed is. Maar het raakt me allemaal niet zo. Alsof die plekjes in je hart allemaal al vergeven zijn. Wat niet waar is, want ik werd laatst gevraagd voor een project met kinderliedjes van Arvo Pärt, en dat komt allemaal nieuw en gloedrijk binnen. Maar artiesten van nu, ja, het zal allemaal wel.’

Schrijver: ‘Nou, je zet ons lekker neer weer.’

Zanger: ‘Zeg het maar… OK Boomer!’

Schrijver: ‘Geen slecht idee om het daar even over te hebben. Komend seizoen: nieuw theaterprogramma en cd, terug naar de jaren zestig, en dat als zestiger.’

Zanger: ‘Ik vond een oude dia van mij, jaar of vijf, in een boom. 1962 of ’63. En dat je beseft: toen begonnen The Beatles. Dat is gouden stof. En natuurlijk dat magische moment in 1967, toen mijn broer een transistor tegen mijn oor drukte: ‘En dit is nou beatmuziek…’’

Schrijver: ‘Nee, niet weer die transistor, dat staat al in elk Jan Rot-verhaal. En dat strand in Zandvoort als negenjarige ‘ik word later zanger’ kunnen we ook dromen.’

Zanger: ‘Ja, Jezus. Maar dat zijn toch ook de keerpunten in een leven? Net als het winnen van de Annie MG Schmidtprijs in 2016. Beste theaterlied van het jaar. Na veertig jaar eindelijk een vakprijs.’

Schrijver: ‘Hè ja, de miskenning, die hadden we nog niet gehad. Ga je nu ook nog naar beneden halen dat je daarna met je winnende liedje nergens terecht kon op tv? Eén item bij Volgspot, Radio 5. Dat was het qua roem en succes.’

Zanger: ‘Ja, maar zo’n beeldje in je kast doet wonderen. Ik ben toe aan mijn 26e album op naam, daarnaast nog tien als mede-hoofdartiest. Hoeveel staan er daarvan in de kast bij de gemiddelde OOR-lezer? Ja, bloos maar. Zelfs van Schout Bij Nacht – een van de beste Nederlandstalige albums ooit volgens Boudewijn de Groot – zijn er sinds 1995 nog geen vijfduizend verkocht. Mijn herpersing in eigen beheer gaat ook druppelsgewijs. Gelukkig is er nu Spotify. Je verdient er geen reet mee, maar het is een troost, dat al die albums voor het grijpen liggen, voor wie het maar even interesseert. Ik heb laatst het eerste minialbum van Streetbeats en de singletjes van opvolgband Ratata wat slimmer geëdit en daar gedropt. Denk je nog even: waren het zo wél hits geworden? Blijft gek, zoveel platen gemaakt en toch niet één lied dat heel Nederland kan meezingen.’

Schrijver: ‘Vertel liever even hoe je laatst een zware spoedoperatie onderging, verwijdering van een vette tumor, en hoe op die aankondiging op Twitter, Facebook en Instagram honderden en honderden lieve berichtjes volgden, bloemen en kaarten, dat je besefte: die grap van 24 Jan Rot fans can’t be wrong, is inmiddels wel achterhaald.’

Zanger: ‘De brede erkenning komt pas na mijn zestigste, heb ik altijd geroepen. En als het niet komt is het ook goed. Wat Joop Visser zegt, die doodleuk een pseudoniem aannam omdat hij geen zin heeft te teren op zijn roemruchte verleden als Jaap Fischer: ‘Tien mensen, honderd mensen, duizend mensen – het is allemaal veel.’ Of je nou speelt in De Drom in Enkhuizen of op Pinkpop, je geeft op dat moment het beste dat je in je hebt, en anders doe je iets niet goed.’

Schrijver: ‘Kleinschalig blijft iets fantastisch. Het is te overzien. Moet ik jaloers zijn als een stadion uit z’n dak gaat van Snollebollekes? Billie Eilish in Ziggo Dome volgend jaar in drie minuten is uitverkocht met kaartjes tot 300 euro? Ik eindig mijn nieuwe tekstbundel Beste Liedjes Ooit, Boek II na 128 tophits met Little Bird van David Olney. Dat zegt niemand wat en misschien drie procent van de lezers gaat die opzoeken. En daarvan is dan misschien één lezer net zo ontroerd als ik.’

Zanger: ‘Ik doe het uiteindelijk allemaal voor mezelf. Op De Grote Jan Rot Plaat uit 2012 staat mijn kernlied: Niemand Houdt Zoveel Van Mij Als Ik. In de auto ben ik meestal aan het denken, maar als ik muziek opzet is het vaak van mij. Lachen ze me thuis vierkant om uit, en dan brom ik met Gerard Reve-stem: ‘Ja, maar deze zanger begrijpt mij, die zingt precies hoe ik me voel!’ Maar het is geen ijdelheid. Nee, dankbaarheid. Je hebt iets gemaakt omdat het er niet was, en jij het wilde horen. Dat is de kern van muziek.’

EPILOOG

Tien maanden later is het stil. Zelfs de spiegel praat niet meer terug.

Via Instagram neemt Jan al op woensdag 6 april jl. afscheid van zijn vrienden, fans en volgers met een brief en de setlist van zijn geplande afscheidsconcert.

Lieve vrienden,

Na een nieuwe scan is als een mokerslag aangekomen dat ik niet nog – zoals verwacht – een paar maanden, maar eerder een paar weken te leven heb. Mijn conditie holt achteruit.

Daarmee zijn alle plannen van de baan, het restant OK Boomer en helaas, helaas ook het grote afscheidsfeest in Nieuwe Luxor op 24-4. (Theaters zullen contact opnemen met de kaartkopers).

Als herinnering aan een topavond die er dus niet van zal komen, de set zoals hij eruit zag.

Ik wens jullie alle liefs en ook sterkte met dit verdrietige nieuws.

Ik hoop er met mijn gezin nog een bijzondere tijd van te maken en dank iedereen voor alle warmte, steun en applaus de afgelopen decennia. Ik ben nog niet weg hier, maar zeg het alvast:

Het was een prachtig leven.

Liefs, Jan

Weer twee weken later is het voorbij, dat prachtige Rot-leven. Ik zou willen besluiten met dezelfde woorden als waarmee de OOR-redactie Jan Rot destijds in OOR 20 1990 uitzwaaide als columnist en reporter, toen ie zijn carrière bij Nieuwe Revu vervolgde (‘Gewoon. Jan wil ook verder, met columns en artikelen in andere media en vooral op het schone muziekpad…’) en nog vele hoogtepunten zou beleven en wegen zou ontdekken: ‘… en Rot zij met U, voor eeuwig’.

Wij wensen zijn vrouw Daan en kinderen Elvis, Rover, Wolf en Maantje Piet alle liefde en sterkte toe.

Vaarwel, Jan.

 

Deel dit artikel

Meest gelezen artikelen

Gratis vinyl bij een abonnement op <span class="oor">OOR</span> (vanaf 36 euro)!
abo-actie

Gratis vinyl bij een abonnement op OOR (vanaf 36 euro)!

OOR deelt uit! Neem een halfjaar- of jaarabonnement op OOR en kies je vinyl. Met nieuwe lp's van Pearl, English ...
Win! Tickets voor Yasiin Bey (Mos Def) performs MF DOOM in 013
winactie

Win! Tickets voor Yasiin Bey (Mos Def) performs MF DOOM in 013

Yasiin Bey (voorheen bekend als Mos Def) brengt een ode aan MF DOOM. Ofwel: de ene 'legend' eert de andere ...
Dark Matter
rock
Pearl Jam

Dark Matter

Pearl Jam lijkt er weer zin in te hebben. De laatste door de pandemie uitgestelde Gigaton-shows werden vorig jaar nog ...

In Memoriam: Jan Rot (1957-2022) in zijn eigen woorden