Rob de Nijs is zondag jl. op 82-jarige leeftijd overleden, aldus maakte MediaLane, dat de succesvolle Malle Babbe musical over zijn leven produceerde, bekend. De Nijs was een van de eerste grote popidolen van ons land en scoorde tussen ’63 en ’66 tal van hits, waaronder Ritme Van De Regen, Stil Verdriet, Hé Mama, Troela Troelala en Anna Paulowna.
Hij vond werk in cabaret, circus en op tv, maar een doorbraak naar het serieuze poppubliek bleef, hoewel een vurige wens, achterwege. In 1973 maakte hij een comeback – de eerste van vele – met zijn tweede soloalbum In De Uren Van De Middag, met daarop zijn bekendste nummers Jan Klaassen De Trompetter, Dag Zuster Ursula, Malle Babbe en (De) Avond, dat vooral bekend zou worden in de uitvoering van co-schrijver Boudewijn de Groot.
Rond die plaat deed Rob de Nijs voor het eerst (en laatst) een groot interview met Muziekkrant OOR – toch een beetje twee worlds apart. Het was een mooi gesprek. Bij zijn dood publiceren we het verhaal uit OOR 24 1973 opnieuw. Helaas vermeldt de publicatie niet wie het interview destijds deed.
Rob de Nijs: van Rockin’ Robbie tot Zuster Ursula
In het voorjaar van ’63 verscheen van Rob de Nijs het singletje Ritme Van De Regen waarmee hij in korte tijd de hitparade en de harten van de jonge meisjes nam. Nederland stelde op popgebied nog geen donder voor. Onze sterren waren de Blue Diamonds en Anneke Grönloh. Rob de Nijs werd de eerste grote Nederlandse ster aan het toenmalige popfirmament. Een ster van het mannelijke geslacht welteverstaan, een ster van het Nederlandse lied ook!
Tien jaar later, in het voorjaar van ’73, verschijnt er van Rob de Nijs het singletje Jan Klaassen De Trompetter, waarmee hij in korte tijd de hitparade en de harten van jong en oud neemt. Rob de Nijs, inmiddels dertig jaar oud, getrouwd met Elly en woonachtig in het bij Amersfoort gelegen Hoogland, begint een glorieuze comeback. De tweede single Dag Zuster Ursula blijft wekenlang in de hoogste regionen van de hitlijsten en zijn net verschenen lp In De Uren Van De Middag verkoopt boven verwachting goed. Naast dit nieuwe onverwachte plaatsucces viert Rob triomfen in de steeds beter wordende serie Hamelen en werkt hij al voor het derde seizoen mee aan het cabaret van Sieto Hoving.
Maar wat gebeurde er allemaal in die tien jaar en hoe was het begonnen? Om dat te achterhalen reed ik op een middaguur naar Hoogland. In de gezellige woning van Rob en Elly met een beter uitzicht dan de Bijlmermeer, waar zij hiervoor woonden en ik nog , aten we eerst een heerlijk bord zuurkool en stapten daarna in Robs auto om naar Venray te rijden waar hij die avond met Hoving moest werken. Onderweg kwam de hele Rob de Nijs geschiedenis weer boven.
NB: Het zoemende geluid op de achtergrond is de automotor!
‘Ik woonde in Amsterdam, in het Amsteldorp zoals dat toen heette. Wij woonden in de Linaeusstraat, om de hoek woonde Jantje Akkerman. Mijn band toen heette Robbie and the Apron Strings, Akkerman repeteerde in een kelder en had dus de originele naam Johnny and the Cellar Rockets. Min of meer waren we concurrenten. We deden aan alle mogelijke talentenjachten mee – moeder maakte daar de jasjes voor – en als je won kreeg je een contract van een platenmaatschappij aangeboden waar je dan later nooit meer iets van hoorde.’
‘De Cellar Rockets hadden het eerst een echo. Toen die het toneel opgedragen werd, zaten Robbie and the Apron Strings wel te trillen, hoor! Om te beginnen was het een apparaat dat door twee mensen voortgeduwd moest worden, zo groot was het. Een Echolette, anderhalf keer zo groot als Jantje Akkerman, die toen een jaar of veertien was, maar al een heel verdienstelijk sologitarist. In die Apron Strings zaten Jan en Hans d’Hondt, die later bij de Maskers zaten en bij September, dacht ik. Ria Valk woonde trouwens ook bij ons de buurt.’
Op wat voor schoenen liep ze toen?
‘Hahaha… Haar vader deed overigens in schoenen, wist je dat?’
Jouw vader reed zeker de apparatuur?
‘Ja, dat heeft hij later met de Lords ook nog een tijd gedaan. Hij bediende ook alles. Dat was toen natuurlijk nog niet zo veel. Er was toen nog geen P.A. Verdienen deden we niet veel, ƒ40,- de man. Maar ach, wat doet geld er eigenlijk toe. Het gaat er maar om dat je plezier hebt in wat je doet.’
Wanneer kwamen de Lords?
‘Toen ik zestien was, ging ik naar de Kabaretschool van Bob Bouber. Ik had er vier jaar HBS opzitten, maar de driejarige niet afgemaakt. In de eerste en de tweede klas was ik heel goed, maar in de derde ging het verkeerd, toen kreeg ik van die zogenaamde artistieke aspiraties, weet je wel. Dromerig uit het raam gaan zitten kijken in plaats van huiswerk maken. Goed, dat heb ik dus niet gered. Ze hebben nog wel geprobeerd me op de A-afdeling mee te laten komen, maar het enige wat daar gebeurde was dat alle meisjes verliefd op me werden.’
Een nuttige periode dus!
‘Ja, hoor, verliefd zijn is het mooiste wat je kan overkomen. Maar goed, toen zei mijn oma nota bene: ‘Die jongen wil graag aan het toneel, laat hem toch gewoon gaan’. Nu moest je voor de toneelschool vijfjarige HBS hebben, dus dat kon niet, en voor de Kabaretschool driejarige, en dat kon ik wel smokkelen. Drie jaar heb ik op die school gezeten en ook wat in cabaretgroepjes gedaan. Mijn broer had in die tijd een bandje, de Apron Strings waren door het cabaret wat naar de achtergrond geschoven, samen met de gebroeders Heeren, ook uit onze buurt en dertien en veertien jaar oud. Zij hadden en vroegen mij.’
‘In die tijd noemde men mij Rockin’ , omdat ik als pleiner met een voorliefde voor rock & roll al op mijn vijftiende nummers als Ginny Ginny van Little Richard achter de piano zat te spelen. Eigenlijk schaamde ik me wel een beetje daarvoor, want je moest in die tijd als pleiner van jazz houden. Ik ben dan ook wel naar de nachtconcerten van o.a. Art Blakey geweest, maar in wezen was ik een rocker met een voorkeur voor de mentaliteit van de pleiner.’
De Groene Kalebas was toen een populaire tent, hè?
‘Een kwartier voordat die openging zat ik al met een stuiver op de stoep.’ –
Wat kon je daar dan voor krijgen?
‘Een kop koffie. Kostte toen een stuiver en die was meestal nog gebietst. De poffertjeskraam had je toen nog waar we gingen vrijen in de nisjes. De Dam begon toen ook een beetje. De eerste mompelende aanknopingen met een jong, beeldschoon meisje staan me nog scherp voor de geest. Praten over Monk en veel het woord ‘eindeloos’ gebruiken. Jaren later, toen ik al bij [circus] Boltini werkte, kwam ik dat meisje weer tegen. In Incognito, een tent die toen erg in was. Dat zat natuurlijk gelijk gebakken, hoewel het niet lang duurde. En natuurlijk de Phonobar.’
DE LIEFSTE
‘Mijn eerste plaat verscheen in september ’62 en heette De Liefste Die Ik Ken. Ik was toen al wel met de Lords, maar die werden pas bij de tweede plaat Zij Heette Jenny, een nummer van Bob Bouber en twee maanden later uitgebracht, goed genoeg bevonden om mee te spelen. Op De Liefste speelde Kees Kranenburg drums, de oude welteverstaan…. Dub Dubois bas en Wim Sanders gitaar. Dat was het hippe groepje van Phonogram in die tijd.’
Was dat ook met Jan de Winter, die de Blue Diamonds en Anneke ontdekte?
‘Ja, Jan de Winter was mijn producer. Een erg aardige man waar ik veel goede herinneringen aan bewaar. Die hitsperiode met Ritme Van De Regen en Loop Naar De Maan heeft hij gedaan. Ritme Van De Regen was mijn derde single. Die eerste heb ik later ontdekt, was een vertaling van Point Of No Return van Carole King en Gerry Goffin. De Nederlandse tekst was natuurlijk van Stan Haag, en eerlijk gezegd veel meer rock & roll dan Ritme. Live speelden we ook rock & roll, Cliff Richard en The Shadows dus.’
‘Toen ik al dat succes kreeg, ben ik van de Kabaretschool afgegaan, want ik had door de vele optredens nauwelijks tijd meer om de lessen te volgen. Dat succes was overigens iets waanzinnigs. Vooral toen. Er waren nauwelijks Hollandse hitmakers naast Anneke en de Blue Diamonds. Ritme Van De Regen heb ik toen voor het programma Rooster gedaan…’
Van de NCRV? Programma van Andries Roest?
‘Ja, precies, waar ook Gerrit den Braber iets mee te maken had, en Den Braber had weer de tekst van Ritme gemaakt. Afijn, parapluutjes en water uit een gieter boven de camera, maar het kwam kennelijk wel over. Want toen ik een paar weken later in Winschoten werd aangekondigd, begonnen alle meisjes te gillen. Ik wist niet wat er gebeurde, jongen! Van Ritme zijn er iets van 80 of 90 duizend verkocht.’
Hoelang duurde die eerste fase?
‘Tot ’65, ’66. In ’65 ben ik bij [circusdirecteur Toni] Boltini gaan werken – na Johnny Lion, ja – en toen was het zo ongeveer wel over. Op de bühne van Boltini zong ik nummers van de Stones en Simon & Garfunkel en in het begeleidingsorkest zaten o.a. Hans van Eyck, die toen sologitaar speelde, en Pierretje van der Linden op drums.’
BEROEMD
‘Bekend zijn is een gevolg van je vak. Als je je vak verstaat en je doet er veel voor kan het gebeuren dat je erg bekend gaat worden. Je hebt dan vaak mensen die zich heel anders gaan presenteren. Dat vind ik waanzinnig. Ik krijg dan juist de neiging om veel aardiger te worden, blij dat het gewoon lekker goed gaat. Je hebt inderdaad wel eens dat mensen uit je publiek je agressiever tegemoet gaan treden. Dan krijg ik helemaal de neiging om dat tegen te gaan en ga ik proberen om even gewoon met die mensen te praten.’
CABARET
‘Zelf wilde ik niet direct de cabaretkant uit. Ik had liever in de richting van de Engelse pop gegaan, maar dat ging moeilijk met die successen gebaseerd op Nederlandse liedjes. De laatste plaat die ik toen uitbracht was Anna Paulona, waarvan ik tot mijn grote schande later ontdekte dat het een beeldschoon, geëngageerd lied was van Pete Seeger. Toen ik in die tijd het origineel hoorde, Quantanamera, begreep ik niet waar het over ging. De mensen die naar me kwamen kijken, verwachtten die Nederlandse liedjes en hoorden in plaats daarvan nummers als Gin House Blues. Het publiek dat ik graag wilde bereiken kwam niet, want dat dacht dat ik dat Hollandse repertoire zou doen. Ik heb toen een jaar lang niets gedaan. Een beetje geëxperimenteerd met die asblonde bassist van Rob Hoeke, Willem, en met Pierre van der Linden [later succesvol met Focus], wat resulteerde in een singletje, dat hoewel pretentieus van opzet, het totaal niet maakte. Het nummer heette Bye, Bye Mrs. Turple, de tweede regel was ‘your nose is purple’. Het was door een vriend van me geschreven en net in de tijd dat Sgt. Pepper uit was gekomen. Het leek daar ook een beetje op natuurlijk en bovendien was het veel te lang.’
ELLY
‘Daarna werd ik verliefd op Elly [Hesseling], met wie ik nu nog getrouwd ben. We gingen in Bergen Op Zoom wonen en het eerste wat ik toen weer ging doen was de musical voor middelbare scholieren Sajuns Kiksjun, geschreven door Harry Geelen, die nu ook die serie Hamelen schrijft. [Het is tv-geschiedenis: tussen 1972 en 1976 zonder de KRO de serie Kunt U Mij De Weg Naar Hamelen Vertellen, Mijnheer, gebaseerd op het sprookje De Rattenvanger van Hamelen, uit op de Nederlandse televisie; De Nijs speelde het personage Bertram Bierenbroodspot]. Hij schreef indertijd ook die Rob de Nijs-shows en je zou kunnen zeggen dat Harry Geelen de rode draad door mijn carrière is. Na dit ging ik aan [de musical] Salvation meedoen, maar dat flopte enorm. Daar heb ik wel Lennaert Nijgh leren kennen. Lennaert had Salvation vertaald en later toen we de provincie ingingen zelfs helemaal herschreven. Maar niemand wist dat toen, het doek was al gevallen!’
BOUDEWIJN
‘Boudewijn [de Groot] is een goede, integere producer. Het enige waarin hij je soms kan afremmen is een te grote emotionaliteit. Volgens zijn idee dan. Hij vindt dat tekst en muziek voor zichzelf spreken. Ik hou zelf weer wel van emotioneel zingen. Ik ben een ontzettend sentimentele vogel!’ Ineens fel en geëmotioneerd: ‘Als een tekst droevig is, mag je dat toch verdomme wel aan de stem kunnen horen, waarom niet?’
‘Toen Lennaert en ik met dat idee van een lp bij Phonogram kwamen, wilden ze er niet aan. Ze zagen er geen winst in, en daar is zo’n maatschappij tenslotte voor. Zeker niet in de naam Rob de Nijs! Er was nog wel een soort contract met Phonogram, ik had er namelijk nog een kleine schuld staan. Ze zeiden dat ik het eerst maar eens met een single moest proberen en daar hebben we toen Jan Klaassen De Trompetter voor genomen. De in hokjes denkende Nederlander begon toen natuurlijk meteen te roepen of ik met kinderliedjes was begonnen.’
Maar iedereen kent je nu toch uit die kinderserie Hamelen?
‘Jawel, maar daar hebben ook ontzettend veel oudere mensen plezier in. Kinderen sprak Jan Klaassen inderdaad erg aan en ik kan me slechter publiek voorstellen.’
Waarom heeft Boudewijn dat zelf niet gezongen?
‘Na Boudewijn was ik de eerste met wie Lennaert wilde werken. Dat kwam door een liedje uit Salvation dat me erg lag en dat ook op de lp is gezet, Tegen Beter Weten In. Dat gaat over muren waarachter je vroeger altijd prachtige werelden droomde. Als je over die muren keek, bleken die gedroomde werelden niet te bestaan, en het eind van dit lied verzoent zich met deze wereld omdat je altijd een aantal primaire waarheden en zekerheden nodig hebt voor jezelf. De laatste regels zijn dan ook: ‘Ik zal er altijd in blijven geloven / Tegen beter weten in’.’
Dag Zuster Ursula vond ik een erg leuk nummer. Goed gezongen, goed gespeeld. Bovendien sprak die naam Ursula me aan. Dat heeft iets vreemds.
‘Iemand van 538 vond het ook iets magisch hebben. Boudewijn de Groot had het geschreven en geproduceerd en ik, die wat zingen betreft een totaal vergeten figuur was eigenlijk, voerde het uit. Het punt met Boudewijn is, zo voel ik dat tenminste, dat hij een soort instituut is in Nederland. Boudewijn wordt altijd gekocht. Ik heb nog steeds het idee, ondanks wat er op mijn eigen lp is gekomen uit de samenwerking met Boudewijn en Lennaert, dat ik nog steeds niet die mensen bereik die Boudewijn wel bereikt en die ik zelf ook best tot mijn publiek zou willen zien behoren. Omdat ik die mensen gewoon aardige mensen vind.’
‘Kijk, een artiest vindt het fijn wanneer mensen die hij aardig vindt zijn repertoire leuk vinden. Ik geloof niet dat dat al direct het geval zal zijn. Op de een of andere manier kleeft nog te veel… eh… ja, mijn image is misschien niet intellectualistisch genoeg – ondanks dat dat aan mijn kont geroest zal zijn, hoor! – het heeft nog veel te maken met dat ouwe Avenue-achtige snobbische idee van Het Luisterlied…’
Simon en Garfunkel…
‘Dat vind ik een beetje jammer, want ik heb er natuurlijk niets op tegen dat een breed publiek mijn plaat koopt. Nee, natuurlijk niet, dat is toch ook prettig voor de money, weet je. Maar in de eerste plaats wil ik graag dat de mensen dingen die ze goed vinden ook van mij goed gaan vinden. Er zijn maar weinig mensen die zeggen ‘Dat klinkt jofel’, zonder te kijken naar die of die.’
Voor het publiek hoort Lennaert Nijgh bij Boudewijn de Groot. Met een sterke persoonlijkheid kun je daar misschien doorheen komen. Jouw interpretatie van Nijgh/De Groot-songs is duidelijk anders dan Boudewijns eigen vertolkingen. Potenter, vuriger.
‘Dat zegt mijn vrouw ook steeds.’
PLATEN MAKEN
‘Ik vind platenmaken nog steeds het fijnste dat er is. Ik vind het heerlijk om in de studio te staan en te zingen. De technische aspecten vind ik ontzettend boeiend; ik ben ook bij het mixen geweest van In De Uren Van De Middag. Vroeger ging dat mixen wel anders. Ritme Van De Regen bijvoorbeeld stond op drie sporen en dat werd gemixed terwijl het werd opgenomen. Toen heette mixage gewoon balans.’
Vind je zingen het leukste van al je activiteiten?
‘Zingen vind ik ontzettend leuk, hoewel ik de studio toch wel het allerleukste vind.’
Leuker dan Sieto Hoving en Hamelen?
‘Ja, het is anders. Het soort werken ligt me beter. Zo’n hele avond in de studio zitten tot midden in de nacht, een lekkere kop koffie erbij, een colaatje pakken, dat alles heeft op de een of andere manier iets ontzettend lekkers. Voor mij is zoiets een uitje. Ik kan niet constant platen opnemen. Maar ja, het cabaret met Sieto Hoving vind ik ook erg leuk, behalve het reizen dan, dat vind ik vreselijk.’
SIETO HOVING
‘Hij heeft me opgebeld een jaar of twee geleden. Hij had me in Salvation gezien en vond dat kennelijk aardig genoeg om me uit te nodigen voor zijn programma.’
Kende je hem al?
‘Nee.’
Dus je bent eerst eerst eens gaan kijken?
‘In Rotterdam, ja. En ik heb zo ontzettend gelachen toen. Ik kende zijn werk helemaal niet. Sieto is niet zo’n commerciële cabaretier en heeft een vrij klein publiek, hoewel ik dat eigenlijk niet terecht vind.’
Misschien wel een goed teken.
‘Ik vind dat als je je engageert – en dat hoeft niet alleen maar aan links te zijn, dat kan ook aan het leven – en je weet dat voor een zo breed mogelijk publiek te doen, dan vind ik dat toch wel goed.’
‘Neem nou dat Duitse cabaret Das Kommödchen. Die bereiken alleen maar die mensen die het bij voorbaat al met de gehuldigde standpunten eens zijn. Andere mensen gaan er nooit heen.’
‘Juist door een enorme harde houding aan te nemen stoot je veel mensen af. En de mensen die je misschien over zou kunnen halen worden bang of schrikken, en klappen dan weer dicht.’
ACHTERHOOFD
‘In mijn achterhoofd hoop ik toch ooit nog eens een groep te beginnen. Hopelijk met die jongen erin die zo prachtig gitaar speelt op de lp, Eef Albers.’
Een popgroep?
‘Ja, misschien. Het kan nu weer. Ik heb na lange tijd weer een paar schnabbels gedaan… Hoewel ik dat toch eigenlijk niet zo leuk vond.’
Wat voor repertoire zing je dan?
‘Een paar nummers van In De Uren Van De Middag en mijn twee singles, hè.’
‘De twee keren dat ik dat nu gedaan heb, was ik afhankelijk van een onbekende groep die ik muziek moest sturen. Dus ik kon alleen maar mijn eigen repertoire brengen.’
Maar je hebt nog wel de ambitie om het weer eens te proberen?
‘Ja, maar wanneer dat er uiteindelijk uitkomt… misschien komt het er wel nooit uit.’
‘De bestaanszekerheid vind ik nog niet eens zo belangrijk, hoewel ik moet zeggen dat mijn leven nu, met het huis en met Elly, erg prettig is. Daarvoor moet ik toch een vaste basis hebben. Ik geef eerlijk toe dat ik niet zo’n grote pionier ben die zegt: als ik maar op een sinaasappelkistje zit en mijn muziek kan zingen, ben ik tevreden. Ik wil ook wel wat meer. Mooie platen kopen bijvoorbeeld of eens lekker op vakantie. Overigens zou ik met schnabbelen veel meer kunnen verdienen dan ik nu doe. Als je drie schnabbels doet per week ben je er, weet je. Als je eenmaal een hit hebt, kun je aardige honoraria vragen.’
Stel dat je nog een hit maakt en je lp gaat goed lopen, wordt het dan geen tijd om met een eigen groep op pad te gaan?
‘Ik weet het niet. Ik denk er veel aan, maar ik weet het niet.’
Met Sieto Hoving kun je ook niet eeuwig doorgaan.
‘Nee, het is natuurlijk op een gegeven moment goed, ook al voel je je ergens prettig, om eens elders te gaan kijken.’
Maar er is altijd nog de tv, waar ze ook een soort sociaal programma hebben in de vorm van Studio Anno. Daarmee kunnen Anneke Grönloh, Imca Marina en andere tot vergetelheid gedoemde artiesten een regelmatige schnabbel halen met hun liedjes van toen. Gepresenteerd door lieden als Pim ‘Ik zet mijn ogen op oneindig en mijn mond op lul maar raak’ Jacobs.
‘Ja, dat is waar. Ik moet je eerlijk zeggen dat het allereerste wat ik voor de tv deed Studio Anno was. Het is een mogelijkheid om er een beetje bij te blijven, een soort overbrugging, ja.’
Eigenlijk erg triest al die artiesten. Eens in het halfjaar weer eens met een single proberen en af en toe op de buis met oude koek.
‘Daarom ben ik eigenlijk wel blij met mijn situatie. Hamelen doen, Sieto doen en voor de rest maar bekijken. Maar ik had bij mezelf toch een beetje dat knagerige gevoel dat ik als zanger niet uit de verf kwam, terwijl ik er wel in geloof wat mezelf betreft. Wat dat betreft voel ik me een heel stuk gelukkiger, omdat ik weer wat erkend ben op het vlak waarvan ik zelf vind dat ik de beste dingen kan doen.’
SLISSEN
‘Ik heb een spleet tussen mijn tanden, hè.’
Dat viel mij indertijd bij Ritme Van De Regen op, dat je slistte.
‘Ja, ja, dat klopt. Maar ik heb me daar nooit door benadeeld gevoeld.’
Vroeger was slissen heel erg, hè? Meisjes in de klas die slisten werden wat afgepest!
‘Ja, maar ik vind dat niet zo belangrijk. Je hebt zangers die door een bepaald spraakgebrek zelfs bekend zijn geworden. Sammy Davis heeft dat ooit nog eens gepersifleerd.’
UREN
‘Er staan tien nummers op de lp. Vier nummers zijn door Astrid Nijgh op muziek gezet, de overige door Boudewijn. De nummers van Astrid zijn logischerwijs duidelijk verschillend van sfeer vergeleken bij die van Boudewijn. Er zijn twee liedjes die over hoeren gaan. Het ene is Malle Babbe, het andere Maria. Maria vind ik zelf een erg mooi liedje, vrij eenvoudig van muziek, met een mooie melodie. Half akoestisch met een paar oubollige saxofoontjes die ik zelf erg goed vind werken. Boudewijn vindt het geloof ik wat minder, maar ik ben er zelf een beetje weg van.’
‘Er staat een liedje op dat ooit nog eens door Liesbeth List is gedaan: Leonardo. Dat was min of meer een frustratie van Lennaert en Boudewijn, want die vonden dat het nooit lekker uit de verf was gekomen. Het eindigt vrij massaal, wat mij erg aanspreekt. Er staat een liedje op van Astrid, waar ze ook de tekst bij had gemaakt. Dat had ze in het Engels gedaan, en nu heeft Lennaert het vertaald, een beetje vreemd op het eerste gezicht. Dat nummer heet September Komt.’
‘Meisje In Engeland is een bijzonder liedje. Geschreven naar aanleiding van een wat triest voorval. Lennaert was ontzettend verliefd op een meisje uit Engeland, een vakantieliefde. Hij is later getrouwd, maar heeft dat meisje nooit kunnen vergeten. Je kent dat wel, dat soort melancholieke liefdes, vaak overdreven, die je bij nader inzien altijd het gevoel geven van: God, is dat ze nou? Dat was de zomer dat ik met Lennaert, Astrid en Elly aan het varen was op de Zuiderzee. Er kwam toen een brief dat dat meisje weer naar Nederland kwam, dus grote paniek.’
‘Astrid vond dat eigenlijk niet zo leuk en heeft daar toen muziek op gemaakt en misschien daarom is dat zo verschrikkelijk mooi geworden. Zelf vind ik dit een van de mooiste liedjes van de hele lp. Het is erg leuk als je die situatie hebt meegemaakt en later dat ledje in handen krijgt, begrijp je. Zuster Ursula en Jan Klaassen staan er ook op. Dat hebben we gedaan omdat het publiek dat singles koopt vrij klein is en veel mensen wachten tot de lp er is.’
NAWOORD
Inmiddels heeft Rob de Nijs een week in het ziekenhuis gelegen waar zijn amandelen zijn gepeld. De verkiezingen in Hoogland zijn achter de rug. Rob is er weer helemaal bovenop zonder dat zijn stem geleden heeft. Gelukkig maar, want met deze successen en de samenwerking met Lennaert Nijgh kan de ontzettend aardige Rob de Nijs verder bouwen aan een carrière waar zijn hart het meest naar uitgaat: zingen!
Aldus OOR, in december 1973.