Ook waar popmuziek gemaakt wordt, vallen doden. Maar omdat we deze wetmatigheid niet schouderophalend naast ons neer wensen te leggen, branden we in de kersteditie van OOR en op OOR.nl een kaarsje voor de popdoden van 2024. Vandaag: Steve Albini (7 mei, 61 jaar).
Foto Herman Nijhof (1987, Groningen)
Nee, ‘producer’ wilde Steve Albini niet genoemd worden: recording engineer was hij, opnametechnicus. In dienst van de muzikanten. ‘Bij Steve wist je precies waar je aan toe was’, zei Kim Deal vorige maand nog in OOR. ‘Ik vertrouwde zijn oordeel blind. Uiteindelijk deed hij altijd wat jij als artiest wilde, en dan ook nog zo goed mogelijk. Met alle apparaten completely on point.’
Maar Albini was nog veel meer: muzikant, undergroundheld, essayist, provocateur, studio-eigenaar, biljartfanaat en, jawel, succesvol pokerspeler. Maar in ‘onze’ wereld toch vooral de man die enerzijds bands als Nirvana (In Utero), Pixies (Surfer Rosa), The Breeders (Pod), PJ Harvey (Rid Of Me), Slint, Low en The Jesus Lizard aan een kurkdroog en goudeerlijk geluid hielp en anderzijds voor beroering zorgde met zijn éigen bands.
Big Black (1981-1987) bijvoorbeeld, een invloedrijk noiserocktrio waarin Albini – opgegroeid in de achterbuurten van Chicago – via zijn teksten zijn bijna obsessieve voorliefde voor de morbide en gewelddadige kanten van het leven kon uitventen. De muziek was navenant: snoeihard, venijnig en machinaal. Hun eerste volwaardige album Atomizer (1986) geldt nog altijd als een klassieker.
Na Big Black volgde het al even controversiële Rapeman (genoemd naar een Japanse mangastrip, maar daar had niet iedereen een boodschap aan) en tot slot powertrio Shellac, waarmee hij tot aan zijn dood actief was en waarvan in mei dit jaar de zwanenzang To All Trains verscheen. Vlak voor de release stierf Albini aan de gevolgen van een hartaanval.