‘Het verhaal doet het altijd goed op bruiloften en partijen’, schreef in popjournalist Jip Golsteijn in 1989, nadat OOR hem had gevraagd om zijn fameuze ontmoeting met Jerry Lee Lewis nog eens uit de doeken te doen. Over die keer dat de rock & roll-legende hem bijna uit het raam had gekieperd, als gevolg van een dronkenmansruzie. Golsteijn liet zich graag ‘overhalen’ en schreef het onderstaande verhaal in OOR 22 van dat jaar.
Het Poparchief komt tot stand in samenwerking met Collectie Nationaal Pop Instituut, onderdeel van het Allard Pierson – De Collecties van de Universiteit van Amsterdam.
Die zaterdag in 1972 zou Jerry Lee Lewis in het Concertgebouw in Amsterdam optreden. De kaartverkoop liep slecht. In Amerika mocht Jerry Lee dan een behoorlijke country-carrière hebben gemaakt, in Nederland, waar de door de VPRO en andere progressieve media aangezwengelde belangstelling voor het genre al lang was weggeëbd, moest je kenner zijn om te weten dat hij op dat moment in Nashville een tamelijke bloeiperiode doormaakte met countryhits als Another Time Another Place en What’s Made Milwaukee Famous (Has Made A Loser Out Of Me), de laatste song refererend aan de in die stad in Wisconsin gevestigde brouwerij van Schlitz-bier, die de titel, althans het gedeelte dat niet tussen haakjes stond, als reclameslogan voerde.
Als resultaat van een joint venture tussen Mojo, Phonogram en De Telegraaf ging ik de woensdag voor de show in Amsterdam naar Manchester om Lewis te interviewen voor een artikel dat het Concertgebouw alsnog vol zou moeten krijgen. Het regende in Manchester, wat niemand erg vond, want dan proefde je het kolengruis niet zo, grapte het meisje achter het loket van de Free Trade Hall, dat inderdaad een Coronation Street-accent om cokes mee te kloppen had, toen ze onze vrijkaartjes letterlijk van onder de toonbank tevoorschijn toverde.
De bedoeling was geweest om het interview voor het optreden te doen, maar door vertraging van het vliegtuig – het was ver voor de periode Thatcher, dus in Engeland reed nog geen trein op tijd – waren we te laat in de stad gearriveerd. De bedrijfsleider van de Free Trade Hall, zo’n typisch Engels gebouw dat in alle vergane glorie het midden hield tussen armoediger versies van de RAI-Congreshal en het City Theater, gaf ons geen schijn van kans Lewis te spreken te krijgen, want hij was die middag al stomdronken uit het vliegtuig gerold.
Hij zou persoonlijk al blij zijn als de man die avond het podium zou halen, want met die Teddyboys, die je alleen op dit soort avonden zag, had hij slechte ervaringen. Ze stonden drie rijen dik aan de overkant van het theater gelegen Cellar Bar duidelijk een voorschotje te nemen op de te verwachten feestvreugde, in kleren die je spoedig alleen nog zou zien in tv-series op de BBC: te grote schoenen met vierkante neuzen, smalle pijpen die ruim boven de enkels ophielden en centimeters witte sok lieten zien en turquoise en zalmkleurige jassen tot net op of over de bilspleet, met kragen waarin de kippekont maar net kon worden weggekamd.
Argwanend werd ik bekeken. De tot uitsterven gedoemde groep was niet van plan te beantwoorden aan de natuurwet dat elke muzieksoort op het hoogste artistieke en commerciële niveau vijf jaar meegaat, zonder nog één grote veldslag te leveren in de bijna verloren oorlog.
Het voorprogramma, een tweederangs countrygroep. Country Fever, en Liz Christian, een moedeloze schnabbelaarster uit Kent die volgens het programma in Duitsland en Canada furore had gemaakt, werd zonder pardon van het podium afgefloten. De Memphis Beats, de begeleidingsgroep van Jerry Lee Lewis, verging het iets beter, tot ze na een lange rock & roll-medley besloten nog een country-setje te beginnen.
Achter ons, op een betrekkelijk vredig eilandje in het woelige water van de Free Trade Hall, werden weddenschappen gesloten:
a) Jerry Lee was helemaal niet in Manchester, maar de organisatoren durfden dat niet te vertellen om een volksopstand in dit stadium te voorkomen
b) Jerry Lee was wel degelijk in de stad, maar tussen het Piccadilly Hotel en hier te veel kroegen tegengekomen en verdwaald
c) Jerry Lee was al lang in het gebouw, maar te dronken om op te treden.
In dat laatste geval was men achter ons, nog gezeten op duurdere plaatsen, bereid de Memphis Beats het voordeel van de twijfel te geven, omdat Jerry Lee natuurlijk achter de coulissen koortsachtig moest worden bijgebracht.
Die goede plaatsen waren zij, en wij, onmiddellijk kwijt toen de grote meester eindelijk het podium betrad. Hij moest trouwens ook bij het eerste nummer op de vleugel vluchten, vanwaar hij Mean Woman Blues met een van de standaard meegegriste microfoon beëindigde, af en toe nijdig trappend naar tientallen uitgestoken handen. Tien minuten deed hij er daarna over om de troep op het podium te kalmeren, wat pas lukte toen de voorzitter van de fanclub, afdeling Manchester, enkele keren ‘Cool it, will you?’ in Jerry Lee’s microfoon had geschreeuwd.
De Teddyboys werden door het geüniformeerde personeel van het theater met zachte hand, en door de entourage van Lewis met aanzienlijk hardere hand, naar de trappen achter het podium gedreven, waar ze een tijdje bedremmeld bleven zitten, sommigen letterlijk hun wonden likkend, om bij de eerste de beste ouwe rocker onmiddellijk op te springen en het podium weer dansend te bezetten.
De show eindigde in de sfeer van een Europa Cup-wedstrijd in de verlenging, hoeveel gele kaarten Lewis zelf, in de vorm van country-classics als Green Green Grass Of Home en Detroit City, ook uitdeelde om de gemoederen tot bedaren te brengen. Eén fan, die door de dolgeworden meute aan de vleugel waar Lewis nog steeds op stond was gezet. speelde zo goed dat hij in Chantilly Lace mocht soleren.
Na de verlengde versie van High School Confidential hadden de meeste Teddyboys niet eens gezien dat Jerry Lee het podium had verlaten. Door het muurtje van uniformen liepen ze heen alsof het door Hans van Breukelen was neergezet, maar de good ole boys van de entourage hoefden alleen maar even kwaad te kijken. Het feest was, misschien wel voorgoed, voorbij.
Manager Judd Phillips kon zich, hoewel al zwaar beschonken, de afspraak die Nol Van Fenema en ik in de Free Trade Hall met hem hadden gemaakt, nog herinneren toen we hem in het Piccadilly Hotel tegen middernacht eindelijk hadden gevonden. Hij mocht ons wel. We hadden hem ook danig stroop om de bek gesmeerd door te benadrukken wat een eer het was een levende legende te mogen ontmoeten, de man die de befaamde Sun Studio in Memphis had opgezet.
Weliswaar was dat volgens de rest van de wereld zijn broer Sam geweest, maar wie waren wij om Judd tegen te spreken: het was niet uitgesloten dat Sam wel eens een stekker had gerepareerd of een versterker had gesjouwd, maar wat voor recht van spreken had een man die Elvis Presley voor 36.000 dollar aan RCA had overgedaan en ook nog dacht dat hij daarmee de slag van zijn leven had geslagen, nietwaar?
Het werd al snel heel gezellig met Judd, en we wilden best nóg een fles whiskey met hem soldaat maken, maar we werden geacht om acht uur op het vliegtuig naar Amsterdam te zitten. Dat interview met Jerry Lee, werd dat nog wat…?
Even later stond ik oog in oog met mijn jeugdheld. Hij zat op het bed van zijn hotelsuite, naast zijn vriendin, een southern belle van een recent bouwjaar, recenter in ieder geval dan zijn toenmalige echtgenote, zijn derde, die thuis voor de pasgeboren baby werd geacht te zorgen en voor zijn vertrek naar Europa te horen had gekregen dat ze niet hoefde te rekenen op zijn spoedige thuiskomst. Van dat uitstel zou dan ook afstel komen.
De vriendin werd een beetje achtergehouden, de les van dertien jaar daarvoor, toen Lewis het Verenigd Koninkrijk op stel en sprong had moeten verlaten, nadat de hypocriete Britse pers had ‘ontdekt’ dat hij met zijn dertienjarige nichtje was getrouwd, zonder de scheiding van zijn eerste vrouw naar behoren te regelen.
Judd Phillips bleek een te groot voorschot genomen te hebben op de goodwill van zijn pupil, want die was beslist niet van plan op dit uur nog interviews te doen, al zei Phillips nog zo vaak dat we zo laat waren omdat we de laatste uren met hém hadden gepraat en dat Jerry Lee als geen ander wist dat gezelligheid geen tijd kende.
Judd spoelde mijn cassette terug en liet ons gesprek door de kamer schallen, uitgerekend het gedeelte waarin hij de lof zong van Elvis, die wonderbaarlijke eigenschappen werd toegedicht, terwijl Judd er zijn verbazing over uitsprak dat iemand zonder schoolopleiding als Jerry Lee, van wie ze bij Sun nooit hadden gedacht dat hij het zo lang zou volhouden, 25 miljoen platen had verkocht.
Jerry Lee nam een trek van zijn sigaar van het type Churchill en dronk zijn met drie druppels water aangelengde glas whiskey in één teug leeg, alvorens mijn eerste vraag – hoe voelde hij zich in het land dat hem ooit had uitgewezen en daarna zijn ook thuis bijna gebroken carrière had gered – te beantwoorden: ‘Die mensen zochten gewoon moeilijkheden, net als jij.’
Binnen een halfuur kreeg ik van alles de schuld, niet alleen van dingen die Lewis rechtstreeks aangingen, zoals het achterhouden van royalties door Shelby Singleton van oude Sun-opnamen, tot het in de steek laten van Amerika in Vietnam door landen die Amerika voor ontbijt kon eten en na de lunch weer uitschijten, Holland bijvoorbeeld, zich drukten.
Misschien lag het iets genuanceerder, opperde Judd Phillips, opeens nuchter, wat me had moeten waarschuwen. Jerry Lee, zo liet deze weten, terwijl hij de tweede fles Jim Beam aan zijn strot zette, was bereid me nog één kans te geven: waarom waren er geen Europese troepen in Vietnam? Antwoord, nu meteen!
Omdat vrijwel alle landen van Europa koloniale oorlogen hadden uitgevochten en, in tegenstelling tot Amerikanen, Europeanen dus wisten dat dit soort oorlogen niet te winnen was. De Amerikanen liepen in Vietnam overdag door jungle, om ‘s avonds in airconditioned barakken naar The Animals (We’ve Gotta Get Out Of This Place) te luisteren, terwijl de Vietnamezen zich ondertussen vastklampten aan hun duizenden jaren oude cultuur.
Jerry Lee begreep er niet zo veel van, maar hij werd nog kwader toen Judd Phillips voor me applaudisseerde: mooi had ik dat gezegd! De voorzitter van de Ierse fanclub, die van Jerry Lee in de kamer mocht wachten op de eerste veerboot uit Liverpool, stookte het vuurtje op: het geweld in Noord-Ierland werd niet ingegeven door de tegenstellingen tussen katholieken en protestanten, maar was het gevolg van communistische agitatie. Ik hoonde hem weg: geloofde hij nou echt dat onze koning Willem drie eeuwen geleden de weg voor het Kremlin had gebaand?
Met twee grote stappen was Jerry Lee Lewis bij me. Hij pakte me met één hand bij mijn haar, toen nog een halve meter, met de andere bij mijn shirt, droeg me of ik niets woog naar de badkamer en begon me het tuimelraam uit te werken. Voor ik het wist lag mijn zwaartepunt voorbij het kozijn en staarde ik vanaf elf hoog langs de achtergevel van het Piccadilly Hotel de diepte in. In mijn herinnering heb ik daar minuten gehangen, doodrustig.
Als iemand vanaf het podium roept dat iedereen het brandende theater levend kan verlaten als men één voor één door de smalle nooduitgang gaat, vertrappen mensen elkaar, als dezelfde persoon zegt dat er geen redding meer mogelijk is zakt iedereen devoot op de grond om zich biddend te laten roosteren, vandaar.
Ergens schuin achter me hoorde ik Judd Phillips en Cecil Harrelson, Jerry Lee’s zwager en manager, in zwaar zuidelijk accent op Lewis inpraten. Het argument dat het hem deed; dertien jaar geleden had de pers hem bijna gebroken, de dood van een collega zouden ze hem niet vergeven. Jerry Lee liet los.
Voor ik naar buiten kon kieperen hadden Phillips en Harrelson mij vast en trokken me de badkamer in. Toen ik de kamer binnenkwam zat Jerry Lee weer op bed, onzeker glimlachend naar zijn vriendin, die hem vernietigend aanstaarde. Judd Phillips nam hem de fles af en leegde hem zelf. Hij begon aan een lange monoloog, waarin hij onder meer vrede op aarde voorspelde. Jerry Lee luisterde ernstig.
Ten afscheid gaf hij me een hand als een bankschroef. De volgende zaterdag zat het Concertgebouw vol.