En beetje paradoxaal is het wel: Lars Kroon ontleende zijn alias aan een van de meest kolossale romans uit de wereldliteratuur en als je je spiegelt aan de ambities van Thomas Mann is zelf een naam verzinnen toch wel het minste wat je kunt doen. Maar goed, collega Megens prees voorganger Tranen In De Wind de hemel in, dus let’s go.
De bijgeleverde bio vermeldt dat de literatuur op Kroons tweede Nederlandstalige plaat naar de achtergrond verdwijnt en dat bijna-achternaamgenoot Henk Koorn (Hallo Venray) voor de productie tekende. Om met dat eerste te beginnen: het openingsnummer vangt aan met een tekst van Marco Borsato en eindigt met een René Froger-quote. Dan ga je er natuurlijk op letten. Tiësto wordt ergens genoemd, Gordon komt voorbij en er zijn talloze zinnetjes waarvan ik zou zweren dat ik ze eerder heb gehoord. Leuk zoekplaatje. Ondertussen refereert Kroon trouwens nog volop aan de vaderlandse literatuur; het bloed kruipt etc. De hand van Koorn herken je hooguit in de ruimtelijke productie. De liedjes zijn intiem en bescheiden, zoals in het teerste werk van Lucky Fonz III en The Avonden. Met die twee deelt Toverberg de liefde voor alledaagse taal, al lijkt hij er minder de humor van in te zien.