Nee, volle zalen en exploderende festivalweides trekt ie (onterecht) nog altijd niet, maar dat zal Bob Dijkshoorn alias Bob Uit Zuid waarschijnlijk worst wezen: in zijn tak van sport zit ie in a league of his own. En hij weet het.
Niemand die in zijn raps zo lekker onbeschaamd de patser en de hufter uithangt, het witte kettingrokende straatschoffie-in-leren-jack dat schijt heeft, de als proleet poserende Michiel Romeyn die we allemaal een beetje in ons hebben – en dat allemaal knap balancerend op de dunne lijn tussen geïrriteerde ernst en subtiele ironie, met precies de juiste dosis swag. Het vloeit ook allemaal naadloos samen met de vintage hiphopbeats naar Cypress Hill/Beastie Boys-snit en het lekker organische geluid (met échte instrumenten!). Want nee, aan het lijf van Bob geen auto-tune, makkelijke sampletrucs of andere flauwekul, al heeft die regelmatig opduikende Polygoon-stem ook wel weer wat en is het Smurfenkoortje in Waarom Groot – een hilarische lofzang op de geneugten van een tiny house – beslist een vondst.
Op Heilig worden veel ergerniswekkende mensensoorten raak neergezet (de op kekke meubeltjes jagende hipster in Grofvuil, de gewetenloze projectontwikkelaar in Stanleymes, élk denkbaar huftertype in Is Het Nodig), maar waar Bob even een afslag neemt, begint het meteen interessant te schuren. In De Erfenis bijvoorbeeld, waarin hij met vervormd stemmetje peilloos familie-ongemak blootlegt, of in het strijdbare Curlen, een high five met Vlaanderens hiphoptrots Zwangere Guy. Ook het sfeervol minimalistische slotnummer Bloedkruiper zorgt voor wrijving: de tekst is vrij ongrijpbaar (‘Drieduizend zonnen met de langste maan / En duizend wonders, vuisten om de holle waan / Het kruipt waar het kruipen kan / Dwars de nek door en naar buiten ja’), maar je vóelt het onderliggende drama. Op die momenten manifesteert zich de slim doserende, associatief ingestelde poëet die óók in dat lefgozertje uit Zuid zit. Laat die volle zalen dan nu maar komen.